ECLI:NL:CBB:2019:173
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen invordering van verbeurde dwangsom wegens overtreding van de Wet dieren
In deze zaak is in geschil of de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot invordering van een door appellant verbeurde dwangsom van € 250,-. De appellant had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege overtreding van de Wet dieren, waarbij hij de verplichting had om ervoor te zorgen dat zijn hond toegang had tot een hok dat bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou. De last onder dwangsom was opgelegd op 6 februari 2018 en gold voor een periode van twee jaar. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze last, waardoor deze in rechte vaststond.
Op 8 mei 2018 heeft een hercontrole plaatsgevonden door toezichthouders, die constateerden dat de hond van appellant nog steeds geen toegang had tot een geschikt hok. Hierop heeft de minister op 29 mei 2018 besloten tot invordering van de dwangsom. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij inmiddels wel een hok heeft aangeschaft en dat de conditie van de hond goed was. Hij betwist ook de rechtmatigheid van de hercontrole en stelt dat zijn privacy is geschonden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot invordering van de dwangsom. Het College stelt vast dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de last onder dwangsom, waardoor deze in rechte vaststond. De goede conditie van de hond doet niet af aan de vaststelling dat appellant niet tijdig aan de opgelegde last heeft voldaan. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.