6.3Artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel bepaald ten tijde hier van belang dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer:
a) ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro, en
b) ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.
Of de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel beoordeeld op basis van een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten, ingeval van een vennootschap onder firma.
In artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel is geregeld dat de datum vanaf welke de jonge landbouwer wordt geacht te voldoen aan het eerste lid, wordt bepaald door de datum waarop de jonge landbouwer blijkens de registratie in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is toegetreden tot de maatschap of de vennootschap onder firma.
In artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel is - voor zover hier van belang - bepaald dat de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, uiterlijk 25 kalenderdagen na de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 4.2, derde lid, is opgesteld.
7. Het College heeft het onderzoek in deze zaak heropend omdat er vragen zijn gerezen over de door verweerder ter zitting nader gestelde eisen, dat de jonge landbouwer uiterlijk op 15 mei 2016 moet zijn toegetreden tot de vennootschap én die toetreding uiterlijk op 15 mei 2016 kenbaar moet zijn uit een registratie in het handelsregister van de KvK
,in het licht van hetgeen is bepaald in artikel 49, eerste lid, van Verordening 639/2014, artikel 50 van Verordening 1307/2013, de Uitvoeringsregeling en artikel 5, derde lid, van de Beleidsregel.
8. In de brief van 24 oktober 2018 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante bij het invullen van de Gecombineerde opgave weet dat van hem wordt verwacht dat de inschrijving in het handelsregister juist moet zijn. Steun in de vorm van rechtstreekse betalingen kan immers slechts beschikbaar worden gesteld aan actieve landbouwers in de zin van artikel 9 van Verordening 1307/2013. Dit vereiste is nader uitgewerkt in artikel 2.3 van de Uitvoeringsregeling. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan landbouwers die niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van de aanvraag zijn ingeschreven. Gelet op artikel 2.1, tweede lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling, valt ook de extra betaling voor jonge landbouwers onder deze rechtstreekse betalingen. Om die reden dient een jonge landbouwer, op wiens naam de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers wordt gedaan, in ieder geval op 15 mei van het jaar van aanvraag in het handelsregister ingeschreven te staan. Ook met het oog op de controlemogelijkheden moet 15 mei worden gezien als een fatale termijn voor de inschrijving van de jonge landbouwer in het handelsregister. Verweerder houdt vast aan een vaste uitvoeringspraktijk waarin voor de startdatum van de daadwerkelijke langdurige zeggenschap wordt gekeken naar de datum waarop de jonge landbouwer is geregistreerd in het handelsregister en voor de mate van zeggenschap wordt gekeken naar de akte, die gelet op artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel in 2106 kan worden geaccepteerd tot 13 juni 2016.
9. Het College komt tot de volgende beoordeling.