ECLI:NL:CBB:2019:131

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
18/2556
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake vertegenwoordigingsbevoegdheid

Op 2 april 2019 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/2556. Appellante, een maatschap gevestigd te [plaats], had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 september 2018. Dit beroep werd op 5 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaard door het College, omdat de gemachtigde, ing. P.J. Houtsma, niet tijdig de benodigde documenten had ingediend om zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid aan te tonen.

Echter, in het verzet dat door appellante is ingediend, is gebleken dat ing. P.J. Houtsma de gevraagde documenten wel degelijk tijdig heeft ingediend. Het College heeft daarom geoordeeld dat het verzet gegrond is. De eerdere uitspraak van 5 februari 2019 wordt daarmee vernietigd en het onderzoek in de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

De beslissing om het verzet gegrond te verklaren houdt in dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 april 2019 door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2019 op het verzet van

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante,
(gemachtigde: ing. P.J. Houtsma)

Procesverloop

Appellante heeft tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 september 2018 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 februari 2019 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 5 februari 2019 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat
ing. P.J. Houtsma, na bij griffiersbrief van 15 november 2018 in de gelegenheid te zijn gesteld alsnog bescheiden in te zenden waaruit blijkt dat hij gemachtigd is het beroepschrift namens appellante in te dienen, dat niet heeft gedaan.
2. In verzet is gebleken dat ing. P.J. Houtsma tijdig de verzochte bescheiden heeft ingediend. Het verzet moet daarom gegrond worden verklaard.
3. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak van 5 februari 2019 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
D.A. Bohlmeijer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 2 april 2019.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer