In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met betrekking tot de uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2015. Het primaire besluit, genomen op 27 mei 2016, betrof de aanvraag van appellante voor uitbetaling van betalingsrechten, welke door de minister op basis van gewijzigde regelgeving werd herroepen. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar, en later tegen het bestreden besluit 1, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. In een vervolgbesluit, het bestreden besluit 2, werd het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar werd er een administratieve sanctie opgelegd vanwege het opgeven van niet-subsidiabele hectares.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2018 heeft appellante haar standpunten toegelicht, waarbij zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel en stelt dat zij te goeder trouw heeft gehandeld. Het College heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de opgelegde sanctie terecht was. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 november 2018.