Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Uit de op 12 januari 2017 opgestelde “Rapportage controle ter plaatse door middel van teledetectie najaar-/wintercontrole vergroening” (teledetectierapport) heeft verweerder afgeleid dat het gewas geen tien weken op perceel 59 heeft gestaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant verplicht is om in de Gecombineerde opgave de werkelijke inzaaidatum van het vanggewas op te geven (bijlage 2 bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d en categorie 1, onder B, sub 5 van de Uitvoeringsregeling). Voor de volledigheid merkt verweerder op dat appellant tot 1 oktober 2016 de mogelijkheid had om de juiste inzaaidatum op te geven (artikel 4.2, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling). Op grond van de toepasselijke regelgeving is het niet toegestaan om van de door de landbouwer opgegeven inzaaidatum af te wijken. Dat het vanggewas mogelijk wel tien weken op het perceel van appellant heeft gestaan, omdat het vanggewas eerder is ingezaaid dan in de Gecombineerde opgave 2016 is opgegeven, leidt dan ook niet tot een ander oordeel, aldus verweerder.
4 In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit artikel 4.2, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling volgt dat een landbouwer die vanggewassen inzet als ecologisch aandachtsgebied de verzamelaanvraag middels de Gecombineerde opgave tot 1 oktober 2016 mag wijzigen wat het gebruik van landbouwpercelen betreft. Daarmee is volgens verweerder aan de landbouwsector voldoende ruimte geboden om te kunnen anticiperen op de verschillende omstandigheden bij het inzaaien van de vanggewassen. Verweerder wijst in dit verband erop dat appellant verplicht is de datum van inzaai te melden, uiterlijk op de dag van inzaai. Appellant heeft derhalve de mogelijkheid en de verplichting gehad om de datum van inzaai aan te passen, maar heeft dat niet gedaan, aldus verweerder.
(…)
B. Voorwaarden waaronder de vanggewassen, bedoeld in onderdeel A, kunnen worden geteeld:
5. De landbouwer meldt de datum van inzaai uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.
6. De vanggewassen dienen ten minste 10 weken op het perceel aanwezig te zijn.
(…)”.