In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de schorsing van de Taxxxivergunning van appellant, een taxichauffeur in Amsterdam. De schorsing vond plaats na een overtreding waarbij appellant met een te hoge snelheid een tramhalte passeerde op een vrije tram- en busbaan. De gemeente Amsterdam had op 5 en 8 april 2014 besluiten genomen om zowel de lijnbusbaanontheffing als de Taxxxivergunning van appellant voor twee weken te schorsen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank Amsterdam en later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep bevestigd.
Het College heeft het beroep van appellant tegen de schorsing van de Taxxxivergunning in behandeling genomen, maar het beroep met betrekking tot de lijnbusbaanontheffing doorgezonden naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 24 oktober 2018 is appellant niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de gemeente en een andere vertegenwoordiger wel aanwezig waren. Het College heeft vastgesteld dat de Taxiverordening, die de basis vormt voor de schorsing, geldig is en dat de bekendmaking ervan aan de wettelijke vereisten voldoet.
De beroepsgronden van appellant, waaronder de schending van het recht op een eerlijk proces en het recht op eerbiediging van privéleven, werden door het College verworpen. Het College concludeert dat appellant voldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn zaak voor de rechter te brengen en dat de schorsing van de vergunningen terecht is opgelegd. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 13 november 2018, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.