In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een tuchtklacht is behandeld die door appellanten is ingediend tegen twee registeraccountants. De klacht betreft de vraag of de betrokkenen, die werkzaam zijn voor een coöperatieve vereniging, zich hebben gehouden aan de gedrags- en beroepsregels die voor hen gelden. De accountantskamer heeft op 23 februari 2018 de klacht ongegrond verklaard, waarop de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. De zitting vond plaats op 25 september 2018, waar de appellanten zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en ook enkele van hen persoonlijk aanwezig waren. De betrokkenen verschenen met hun gemachtigden.
De kern van de klacht is dat de betrokkenen niet als de in de statuten van de vereniging bedoelde accountants kunnen worden aangemerkt, en dat zij daarom niet verplicht waren om verslag uit te brengen in de jaarlijkse algemene ledenvergadering. De accountantskamer heeft geoordeeld dat de betrokkenen geen verslag hoefden uit te brengen, omdat zij geen toezichtopdracht hadden gekregen zoals bedoeld in de statuten. De appellanten zijn het hier niet mee eens en stellen dat de accountants wel degelijk verplicht waren om in de vergadering aanwezig te zijn en verslag uit te brengen.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat de betrokkenen niet de accountants zijn zoals bedoeld in de statuten. Het College heeft ook geoordeeld dat de accountants niet verplicht waren om in de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn voor een toelichting op de jaarstukken. De klacht is in alle onderdelen ongegrond verklaard, en het hoger beroep is verworpen.