2.6Bij het primaire besluit II heeft verweerster besloten tot inschrijving in het handelsregister van de opgaven van [naam 4] van 17 augustus 2018 van de uittreding van verzoeker 2 als bestuurder (penningmeester) van [naam 5] per 17 augustus 2018, de toetreding van [naam 9] als nieuwe bestuurder per 17 augustus 2018, alsmede de wijziging van de functie van bestuurder [naam 4] in penningmeester per genoemde datum.
3. Verzoekers stellen - samengevat weergegeven - dat verweerster ten onrechte heeft gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit nog geen sprake was van een definitief verlies van het lidmaatschap van de [naam 7] omdat de Ereraad van de [naam 7] nog moest besluiten op het beroep van [naam 3] en [naam 4] . Daartoe voeren verzoekers aan dat [naam 3] en [naam 4] door het hoofdbestuur van de [naam 7] zijn ontzet. De daartegen door [naam 3] en [naam 4] ingestelde beroepen zijn op 28 juni 2018 door de Ereraad van de [naam 7] ongegrond verklaard. Volgens verzoekers heeft verweerster ten onrechte de uitkomst van het beroep bij de Ereraad niet betrokken bij haar beslissing op bezwaar. Volgens verzoekers heeft de beslissing van de Ereraad terugwerkende kracht tot 16 december 2017. Op grond van artikel 4.2 van de reglement van [naam 5] moeten de leden van [naam 5] lid zijn van de [naam 7] Het lidmaatschap van [naam 5] eindigt volgens artikel 6.1 sub c van het reglement door het verlies van het lidmaatschap van de [naam 7] Volgens artikel 6.2 van het reglement verliest men door beëindiging van het lidmaatschap tevens alle aanspraken op de rechten van de leden. Conform artikel 2:37, eerste lid, BW wordt het bestuur van een vereniging uit de leden benoemd tenzij de statuten anders bepalen. In casu wordt er in de statuten geen aanvullende regeling getroffen voor het benoemen van bestuurders. Ter zitting hebben verzoekers voorts betoogd dat het lidmaatschap van [naam 3] en [naam 4] , voor zover nodig, ook is opgezegd door [naam 5] . Zij verwijzen hiertoe naar een brief van verzoeker 2 van 18 december 2017. Gelet op al het voorgaande waren volgens verzoekers de opgaven van 3 januari 2018 tot wijziging van het handelsregister juist, en afkomstig van daartoe bevoegde personen, zodat verweerster ten onrechte de bezwaren van [naam 3] en [naam 4] gegrond heeft verklaard. Tevens betekent dit volgens verzoekers dat [naam 3] en [naam 4] niet bevoegd waren om verzoeker 2 namens [naam 5] uit te schrijven als penningmeester per 17 augustus 2018.
4. Verweerster stelt zich in het verweerschrift van 12 september 2018 op het standpunt dat zij terecht gerede twijfel had dat de besluiten tot registratie op 4 januari 2018 onjuist waren. Daartoe voert verweerster aan dat, gelet op de dwingendrechtelijke regeling van artikel 2:35 lid 1 BW, ondanks het reglement van [naam 5] , er geen sprake is van verlies van (bestuurs)lidmaatschap van rechtswege bij [naam 5] . Dit betekent volgens verweerster dat ondanks het besluit van de Ereraad tot verwerping van het beroep van [naam 3] en [naam 4] en dientengevolge herleven van het besluit tot ontzetting als lid van de [naam 7] , er geen direct rechtsgevolg is voor [naam 3] en [naam 4] . Er dient volgens verweerster nog binnen [naam 5] te worden overgegaan tot opzegging of ontzetting. Nu dit niet is geschied, bestond het bestuur van [naam 5] op 29 december 2017 uit drie bestuurders: verzoeker 2, [naam 4] en [naam 3] en zijn de op de alv van 29 december 2017 genomen besluiten nietig, nu deze vergadering slechts is bijeengeroepen door verzoeker 2. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is nog bij verweerster in behandeling.
5. [naam 3] en [naam 4] onderschrijven voornoemde standpunten van verweerster.
6. Ten aanzien van het spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoekers hebben aangevoerd dat de verzoeken om een voorlopige voorziening ertoe strekken dat voorkomen wordt dat [naam 5] wordt bestuurd door personen die hiertoe niet bevoegd zijn. Verzoekers hebben desgevraagd schriftelijk, bij het College binnengekomen op 3 oktober 2018, nader toegelicht dat zij ernstige twijfels hebben omtrent de integriteit van [naam 4] en [naam 3] en dat door inschrijving van [naam 4] en [naam 3] als bestuurders de belangen van [naam 5] en verzoekers ernstig en onomkeerbaar zullen worden geschaad. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers voldoende spoedeisend belang hebben bij de door hen verzochte voorziening.