1.4Appellanten hebben verweerder bij brief van 13 april 2017 verzocht om vergoeding van de door hen geleden schade. Bij brieven van 2 augustus 2017 en 18 oktober 2017 hebben appellanten het verzoek, zoals door verweerder gevraagd, nader onderbouwd. Bij beslissing van 11 januari 2018 heeft verweerder een bedrag aan schadevergoeding toegekend van € 2.016,75 (exclusief wettelijke rente), welk bedrag binnen zes weken aan appellanten zal worden uitbetaald. Daarbij is verweerder uitgegaan van een vergoeding van de marktwaarde per hond van € 150,- (8 x € 150,- = € 1.200). Verder heeft verweerder aan buitengerechtelijke proceskosten een bedrag toegekend van € 816,75. Verweerder ziet geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen voor immateriële schade.
2. Tijdens de zitting van het College hebben appellanten te kennen gegeven dat het enkel nog gaat om de hoogte van de schadevergoeding voor de honden. Gelet daarop hebben zij het beroep tegen het bestreden besluit ter zitting ingetrokken. Dat beroep behoeft derhalve geen nadere bespreking meer.
3. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4. Appellanten hebben de beslissing van 11 januari 2018 doorgezonden naar het College met het verzoek om de beslissing op grond van artikel 6:19 van de Awb te betrekken bij de lopende beroepsprocedure. Artikel 6:19 van de Awb is, blijkens artikel 8:94, eerste lid, van de Awb echter niet van overeenkomstige toepassing verklaard op een verzoek tot vergoeding van schade in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Het College vat het verzoek van appellanten op als een zelfstandig verzoek in de zin van artikel 8:90, eerste en tweede lid, van de Awb.
5. Uit het door verweerder ingenomen standpunt leidt het College af dat verweerder in wezen erkent dat de last onder bestuursdwang onrechtmatig was en dat de last om die reden niet kon worden toegepast op 18 augustus 2014. Tevens heeft verweerder erkend schadeplichtig te zijn. Het College is op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd om te oordelen over het verzoek van appellanten.
6. Appellanten voeren aan dat de waarde die verweerder aan de honden heeft toegekend van € 150,- per hond te laag is. De waarde per hond zou op zijn minst het dubbele moeten bedragen. Appellant heeft de twee volwassen honden gekocht voor respectievelijk € 550,- (in 2012) en € 450,- (in 2010). Appellant beschikt niet meer over aankoopnota’s. Appellanten willen ook een (hogere) vergoeding voor de puppy’s.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder in situaties waarbij honden of katten ten onrechte in beslag zijn genomen en niet meer kunnen worden teruggegeven aan de oorspronkelijk eigenaar standaard een marktwaarde van € 150,- per dier hanteert, tenzij er redenen zijn om af te wijken van dat bedrag. Dat kan bijvoorbeeld zijn als het een rashond betreft of als het gaat om jonge puppy’s van rond de drie maanden. In dit geval is volgens verweerder geen sprake van redenen om af te wijken van het standaard bedrag. Het bedrag van € 150,- komt overeen met het bedrag dat een asiel of dierenopvang in rekening brengt bij een opvolgend eigenaar. Strikt genomen kan volgens verweerder niet worden gesproken van een marktwaarde, omdat er ook adressen zijn waar dit soort honden gratis opgehaald kunnen worden. Omdat de asiels en opvanghouders van verweerder dit bedrag hanteren voor opvolgend eigenaars en verweerder de benadeelde partij tegemoet wil komen wordt een bedrag van € 150,- gehanteerd.
8. Het onderhavige verzoek heeft uitsluitend betrekking op een aanvulling van de schadevergoeding voor de honden. Het College ziet onvoldoende redenen om het bedrag dat verweerder in de beslissing van 11 januari 2018 aan schadevergoeding heeft toegekend te laag te achten. Appellanten hebben hun stelling dat de waarde van de honden minstens het dubbele zou moeten bedragen niet onderbouwd met bijvoorbeeld aankoopbewijzen dan wel andere stukken waaruit blijkt dat de honden een hogere waarde vertegenwoordigden. Gelet hierop dient het verzoek om (aanvullende) schadevergoeding te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.