ECLI:NL:CBB:2018:476
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluiten inzake betalingsrechten en graasdierpremie in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 september 2018, zijn drie zaken behandeld die betrekking hebben op de aanvragen van appellant voor betalingsrechten en de graasdierpremie in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De appellant, een agrariër, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die zijn aanvragen voor toekenning van betalingsrechten en uitbetaling van de graasdierpremie had afgewezen. De zaak omvatte drie primaire besluiten en de daaropvolgende bestreden besluiten, waarbij de minister de aanvragen van appellant ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij de herziene besluiten de eerdere besluiten heeft ingetrokken en gedeeltelijk gegrond verklaard, maar dat de beroepen tegen de oorspronkelijke besluiten niet-ontvankelijk zijn verklaard. De appellant had aangevoerd dat de percelen die hij had opgegeven als subsidiabel, ten onrechte waren afgewezen door de minister. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had uiteengezet waarom bepaalde percelen niet als subsidiabel konden worden aangemerkt, en dat de appellant niet had aangetoond dat de afwijzing onterecht was.
De rechtbank concludeerde dat de administratieve sanctie die was opgelegd aan de appellant, niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, en dat de minister de graasdierpremie terecht op € 0,00 had vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen van de appellant ongegrond verklaard, maar heeft de minister wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor agrariërs om hun aanvragen zorgvuldig te onderbouwen en de vereisten van de regelgeving goed in acht te nemen.