In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin hem 31,00 betalingsrechten voor het jaar 2015 waren toegewezen op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde, leidde tot beroep bij het College. Tijdens de zitting op 8 mei 2018 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door een andere gemachtigde.
Na de zitting heeft het College op 22 mei 2018 het onderzoek heropend en de appellant de gelegenheid gegeven om zijn productieproces nader uiteen te zetten. De appellant heeft hierop gereageerd, en de minister heeft zijn standpunt daarop aangepast. Uiteindelijk heeft de minister erkend dat het bestreden besluit onrechtmatig was, en heeft hij besloten om perceel 2 als subsidiabel landbouwareaal aan te merken. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 751,50.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met de kwalificatie van landbouwpercelen en de toekenning van betalingsrechten, en bevestigt het recht van de appellant op een herziening van het besluit.