ECLI:NL:CBB:2018:364

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
17/1140
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake betalingsrechten GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een appellante tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 17 december 2016, betrof de vaststelling van het bedrag aan betalingsrechten dat de appellante ontving voor het jaar 2016, inclusief basis- en vergroeningsbetalingen, op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 30 mei 2017, heeft de appellante beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juli 2018, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft het College de zaak behandeld. Het College heeft vastgesteld dat het beroep mede betrekking heeft op een wijzigingsbesluit van 29 juni 2018, dat door de minister was genomen naar aanleiding van het beroep.

Het College heeft overwogen dat de appellante niet akkoord ging met de vaststelling van de oppervlakte van enkele percelen die zij had opgegeven in de Gecombineerde Opgave 2016. Hoewel de minister met het wijzigingsbesluit tegemoetkwam aan enkele bezwaren van de appellante, was er onvoldoende onderbouwing voor de bezwaren met betrekking tot andere percelen. Het College concludeerde dat de minister terecht was uitgegaan van de vastgestelde oppervlakten en dat de verschillen in oppervlakte binnen de toegestane marges vielen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die op € 1.002,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door mr. B. Bastein, met mr. J.B.C. van der Veer als griffier.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1140
5111

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: ing. H. Scholte),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.W. Boezelman en mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan betalingsrechten (basisbetaling) en vergroeningsbetaling voor 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 juni 2018 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2018.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit.
2.1
Appellante kan zich niet vinden in de vaststelling door verweerder van de oppervlakte van een aantal van de door haar in de Gecombineerde Opgave 2016 opgegeven percelen.
2.2
Niet in geschil is dat verweerder met het wijzigingsbesluit alsnog is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante ten aanzien van de percelen 8, 13 en 26. Ten aanzien van perceel 21 is door appellante onvoldoende weersproken dat sprake is van verruiging. Wat betreft de overige percelen is niet in geschil dat de verschillen in oppervlakte de 2%-marge per referentieperceel niet overstijgen. Het College is daarom van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van de juistheid van de oppervlakte van de referentiepercelen. Dit betekent ook dat verweerder voor de uitbetaling terecht is uitgegaan van laatstgenoemde oppervlakte. Aan het inhoudelijke betoog van appellante over de niet goedgekeurde oppervlakte van deze percelen komt het College dan ook niet toe.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Nu verweerder naar aanleiding van het beroep het wijzigingsbesluit heeft genomen, veroordeelt het College verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.
w.g. B. Bastein w.g. J.B.C. van der Veer