In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 juli 2018, betreft het een beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitbetaling van de graasdierpremie voor het jaar 2015. De minister had eerder op 9 juli 2016 en 13 oktober 2016 besluiten genomen waarbij de graasdierpremie werd vastgesteld op basis van gewijzigde gegevens. Het bestreden besluit van 1 december 2016 verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de appellant.
De appellant had op 4 juni 2015 een Gecombineerde opgave ingediend en verzocht om uitbetaling van de graasdierpremie. De minister stelde echter vast dat 99 schapen niet voldeden aan de eisen van het Identificatie en Registratie (I&R) systeem, waardoor deze schapen niet in aanmerking kwamen voor de premie. De appellant betwistte de opgelegde administratieve sanctie en stelde dat hij niet op de hoogte was van de eisen die de EU-verordeningen stelden aan de registratie van de schapen.
Het College oordeelde dat de minister niet voldoende informatie had verstrekt over de registratie-eisen en dat de appellant niet kon worden verweten dat hij steun had aangevraagd voor niet correct geregistreerde dieren. Het College concludeerde dat de minister had moeten afzien van het opleggen van een sanctie, en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant.