In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarbij hem een verbod was opgelegd voor het aanvoeren, afvoeren en verhandelen van runderen van zijn bedrijf. Dit verbod was opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waaruit bleek dat een aanzienlijk aantal runderen niet voldeed aan de identificatie- en registratieverplichtingen.
Het bezwaar van de appellant werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend. De appellant stelde echter dat hij in zijn brief van 9 juni 2017 voldoende gronden had aangedragen en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Het College oordeelde dat de appellant inderdaad voldoende gronden had gepresenteerd in zijn bezwaar, ondanks dat deze summier waren verwoord.
Het College concludeerde dat het verzuim in het bezwaarschrift was hersteld en dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 501,-.