ECLI:NL:CBB:2018:245
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag extra betaling jonge landbouwers op basis van langdurige zeggenschap over landbouwbedrijf
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een jonge landbouwer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor extra betaling als jonge landbouwer voor het jaar 2015, welke door de minister was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag zeggenschap had over een landbouwbedrijf, wat in strijd was met de voorwaarden voor de extra betaling zoals vastgelegd in de relevante Europese verordening.
De appellant voerde aan dat hij vanaf 13 februari 2014 met een eenmanszaak landbouwactiviteiten verrichtte en dat hij in de periode van 1 januari 2005 tot 13 februari 2014 samen met zijn vader een melkveebedrijf had geëxploiteerd. Hij stelde dat de feitelijke beslissingsbevoegdheid in die periode bij zijn vader lag, en dat hij niet voldeed aan de eis van dagelijkse bedrijfsvoering zoals gesteld in de beleidsregel. Het College heeft echter vastgesteld dat de appellant over blokkerende zeggenschap beschikte binnen de maatschap en dat hij in de jaren 2009 tot en met 2013 gemiddeld 38 uur per week op het bedrijf werkzaam was, wat erop wijst dat hij eerder dan vijf jaar zeggenschap had.
Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de extra betaling als jonge landbouwer. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.J. Borman, met mr. N.T. Zijlstra als griffier.