ECLI:NL:CBB:2018:242

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
18/477
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en inbewaringneming van honden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 4 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 6 maart 2018, hield in dat verzoekster een last onder bestuursdwang was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Verzoekster had honden en katten in haar woning, en na een controle door de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming bleek dat de dieren in een slechte conditie verkeerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster had kunnen voorzien dat de honden in bewaring konden worden genomen, en dat de maatregelen die aan haar waren opgelegd proportioneel waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om de werking van het primaire besluit op te schorten af, en stelde vast dat het besluit op de juiste wijze aan verzoekster was bekendgemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het primaire besluit, en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/477
11350
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Voor verzoekster is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] .

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Verzoekster houdt honden en katten in haar woning. Op 21 februari 2018 heeft wijkagent [naam 3] , werkzaam bij de politie-eenheid Noord-Nederland, verzoekster bezocht in haar woning. Naar aanleiding van de bevindingen van dat bezoek heeft [naam 4] , districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming op 21 februari 2018 een toezichtsrapport opgesteld. Het toezichtrapport luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Op woensdag 21 februari 2018 werd betrokkene in haar woning aangetroffen. (…) Betrokkene verleende de toegang tot de woning. In de woning werden 3 honden en 3 katten aangetroffen. Gezien werd dat de katten in een redelijke conditie verkeerden. Gezien werd dat 2 middelgrote honden erg mager waren. Gezien werd dat 1 jonge middelgrote hond van ongeveer 1 jaar oud, extreem mager was.
Genoemde woning betreft een bovenwoning en bestaat in ieder geval uit een hal, keuken en kamer. De kamer, hal en keuken waren vrij toegankelijk voor alle huisdieren. In de hal en in de keuken werd veel afval aangetroffen op de vloer. Gezien werd dat de huisdieren ook bij en in dit afval konden komen. De woonkamer was vervuild met ontlasting van de honden en de katten. In de woning werd een sterke stank geroken. Betrokkene is aangesproken op de totale situatie. Bekend werd dat op het moment van de controle er geen voer aanwezig was voor de dieren. Betrokkene gaf aan redenen te hebben om op dit moment de woning niet te verlaten. Ze gaf aan krap bij kas te zitten en op 22 februari weer voer voor de dieren te krijgen.
Op woensdag 21 februari 2018 werd rapporteur telefonisch geïnformeerd door genoemde wijkagent en werd genoemd dat tijdens de controle gezien was dat een hond aan een op de grond liggend waxinelichtje knaagde. De politie was van mening dat de jonge hond extreem mager was en mogelijk ook ziek zou kunnen zijn. Betrokkene is medegedeeld dat er maatregelen opgelegd gaan worden.
Door genoemde wijkagent werden een aantal gemaakte foto’s ter beschikking gesteld die bij dit rapport zullen worden gevoegd (…)”.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 1.7, sub e, artikel 1.7 sub c, artikel 1.7 sub d en artikel 1.8, tweede en derde lid, van het Bhd. Verzoekster dient vier maatregelen te nemen:
1. Zorg dat uw drie honden per direct genoeg gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer krijgen. (…) Dit voer moet goed toegankelijk zijn voor uw dieren.
2. Consulteer een dierenarts over de algehele conditie van uw honden. Voer het eventuele behandelplan van de dierenarts uit.
3. Zorg dat uw drie honden en drie katten altijd een schone en zindelijke huisvesting hebben. Verwijder onder andere dagelijks de aanwezige ontlasting en urine en maak de ruimtes goed schoon.
4. Verwijder alle losliggende materialen en afval, zodat deze geen gevaar voor uw dieren kunnen veroorzaken.
Maatregel 1 dient verzoekster per direct uit te voeren, maatregel 2 en 3 moeten voor 13 maart 2018 worden uitgevoerd en maatregel 4 voor 20 maart 2018.
2.4.
Naar aanleiding van de bij het primaire besluit opgelegde last onder bestuursdwang heeft [naam 4] op 21 maart 2018 een hercontrole uitgevoerd bij appellante. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een toezichtsrapport hercontrole van 26 maart 2018. Dit toezichtsrapport luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Nadat ik mij had gelegitimeerd en het doel van de komst had medegedeeld deelde betrokkene mede geen enkele brief ontvangen te hebben. Betrokkene deelde mede niet bij een dierenarts geweest te zijn. Betrokkene deelde mede dat ze sinds 20 maart 2018 weer voer voor de honden in huis had. Tot die tijd hebben de honden geen eten gehad. De honden komen nooit buiten. Ze had nu geen voer voor de katten in huis.
De aanwezige agent van de politie deelde mij mede dat de honden op dit moment in een slechtere voedingsconditie verkeerden dan ten tijde van zijn controle op 21 februari 2018. De aanwezige agent deelde mede dat hij constateerde dat er niet was schoongemaakt of opgeruimd in de woning ten opzichte van zijn eerdere controle op 21 februari 2018.
Ik zag in de woning 3 honden en 4 katten. Ik zag dat de leefomgeving van de dieren ernstig was vervuild met ontlasting en vuilnis in de kamer en de keuken. Ik zag bij het binnenkomen van de woning een plas urine achter de voordeur van de woning voor de trap naar de woonetage. Ik rook in de kamer, hal en keuken een sterke ammoniaklucht.
Ik zag 3 extreem magere honden. (…) Na een korte tijd lukte het rapporteur niet meer om een gesprek te voeren met betrokkene.
(…)
Op woensdag 21 maart 2018 omstreeks 10.45 uur zijn de 3 honden overgebracht naar een dienstdoende dierenarts. Na controle van deze honden verklaarde deze dierenarts dat de honden extreem mager waren, zeer aannemelijk door geen of nagenoeg geen voeding. Deze honden moeten volgens een schema weer gevoerd gaan worden. Het niet voeren of het te veel voeren kan ernstige problemen gaan veroorzaken bij deze honden. Door de onduidelijkheid betreffende de stabiliteit van betrokkene is het onwenselijk dat de honden onder deze conditie teruggaan naar betrokkene.
Op woensdag 21 maart 2018 omstreeks 15.40 uur werd derhalve door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland opdracht gegeven om de drie honden van betrokkene in bewaring te nemen. (…)”.
2.5.
Verweerder heeft aldus ten aanzien van maatregel 2 bestuursdwang toegepast. Daarnaast is bestuursdwang toegepast ten aanzien van de maatregelen 3 en 4. Verweerder heeft een bedrijf de opdracht geven om de woning op te ruimen en schoon te maken, hetgeen op 21 maart 2018 is uitgevoerd.
2.6.
Bij brief van 27 maart 2018 heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat hij van plan is om de dieren over te dragen aan derden zodra de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is.
2.7.
In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat twee van de drie honden inmiddels zijn overdragen en herplaatst bij particulieren en dat de derde hond nog niet in de conditie is die herplaatsing of teruggave mogelijk maakt.
2.8.
Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verweerder toegelicht dat de conditie van de derde hond aanzienlijk is verbeterd is zodat de hond aan verzoekster kan worden teruggegeven dan wel elders zal worden herplaatst. Voor teruggave dient verzoekster de door verweerder gemaakte kosten tot een bedrag van inmiddels € 1.084,34 aan verweerder te betalen. Een betalingsregeling is mogelijk.
3. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om de werking van het primaire besluit op te schorten en te bepalen dat de thans nog in opslag verblijvende hond aan haar wordt teruggegeven.
4.1.
Verzoekster heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de last onder bestuursdwang niet aan haar bekend is gemaakt, zodat hij niet in werking is getreden. Eerst na de inbewaringneming van de honden is verzoekster op de hoogte geraakt van de last.
4.2.
Bij brief van 30 april 2018 heeft verweerder naar aanleiding van door het College gestelde vragen toegelicht, onder overlegging van gegevens van Post.NL, dat het primaire besluit per aangetekende post op 6 maart 2018 aan verzoekster is verzonden. Het primaire besluit is op 7 maart 2018 op het adres van verzoekster aangeboden maar daar niet in ontvangst genomen. Met achterlating van een bericht is de brief naar het postkantoor gebracht. Ook daar is de brief niet opgehaald. Verweerder heeft de brief vervolgens retour ontvangen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat op de voordeur van verzoekster een briefje hangt waarop staat dat zij de post die niet kan worden aangenomen graag op het postkantoor wil afhalen. Volgens verweerder is het primaire besluit tevens per gewone post verzonden.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt, aan de hand van de door verweerder overgelegde en niet door verzoekster betwiste gegevens, voorshands vast dat het primaire besluit per aangetekende post naar het juiste adres van verzoekster is verzonden en dat de brief, nadat verzoekster het besluit niet in ontvangst heeft genomen, vervolgens met achterlating van een bericht naar het postkantoor is gebracht. De voorzieningenrechter is bij deze stand van zaken voorshands van oordeel dat het primaire besluit op de juiste wijze aan verzoekster bekend is gemaakt en dat de omstandigheid dat verzoekster geen kennis heeft genomen van de aan haar opgelegde last onder bestuursdwang voor haar risico dient te blijven.
5.1.
Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat de last onder bestuursdwang onvoldoende grondslag biedt om tot inbewaringneming van de honden te kunnen overgaan. De opgelegde maatregelen konden alle ter plaatse door verzoekster worden uitgevoerd. De last houdt slechts in dat verzoekster in voldoende voer moest voorzien, waarmee zij direct aangevangen is. Niet kan worden gesteld dat verzoekster niet aan de last heeft voldaan. De omstandigheid dat de dieren nog niet in een goede voedingsconditie waren doet daar niet aan af. Verder heeft verweerder op advies van de dierenarts tot inbewaringneming van de honden besloten zonder daarbij toepassing te geven aan een spoedprocedure.
5.2.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het primaire besluit voldoende grondslag biedt voor het meevoeren en in bewaring nemen van de honden. Het doel van de aan verzoekster opgelegde maatregelen was dat verzoekster de gezondheid van haar dieren niet langer zou benadelen. Door te voldoen aan de maatregelen kon verzoekster voorkomen dat verweerder de maatregelen zou uitvoeren. Verweerder heeft verzoekster er in het primaire besluit op gewezen dat de dieren kunnen worden meegenomen en elders kunnen worden ondergebracht, indien zij de opgelegde maatregelen niet tijdig zou uitvoeren. Dit was voor haar voldoende voorzienbaar. In het toezichtsrapport van de hercontrole is omschreven dat verzoekster de aan haar opgelegde maatregelen niet heeft uitgevoerd en dat de dierenarts het onwenselijk heeft geacht dat de honden naar haar terug zouden gaan. In deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het meevoeren en in bewaring nemen van de honden niet proportioneel is geweest.
6. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor de verwachting dat het primaire besluit niet in stand zal blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.J. van Lierop, in aanwezigheid van
mr. S.M. van Ditmarsch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 mei 2018.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. S.M. van Ditmarsch