Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2018 op het hoger beroep van:
[appellant] RA, te [woonplaats] , appellant,
[naam 1] B.V. ( [naam 1] ), gevestigd te [woonplaats]
Procesverloop in hoger beroep
22 mei 2017, met nummers 16/2492 en 16/2493 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2017:34).
Grondslag van het geschil
[naam 3] ( [naam 3] ) en haar dochter [naam 9] .
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
[naam 2] als raadsman van appellant vermeld, omdat appellant hem in zijn brief van
2 december 2016 heeft gemachtigd hem in de tuchtprocedure te vertegenwoordigen.
in overweging 4.4.1 van de bestreden uitspraak dat appellant (als accountant) voor de werkzaamheden van [naam 7] B.V. voor klaagster verantwoordelijk moet worden gehouden. De klacht van [naam 1] had volgens appellant niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de feiten waarop deze is gebaseerd alle betrekking hebben op gebeurtenissen, feiten en omstandigheden bij [naam 7] B.V. Voor zover appellant zich in persoon bezighoudt met werkzaamheden voor de opdrachtgever van [naam 7] B.V. dient dat steeds te worden beoordeeld als werkzaamheden onder de vleugels van [naam 7] B.V. In zijn rol van adviseur van [naam 7] B.V. had appellant niet aangesproken mogen worden. [naam 1] had zich rechtstreeks tot hem persoonlijk moeten richten. Verder heeft de accountantskamer getracht in haar uitspraak “de nieuwe voorschriften van de NVKS” naar voren te halen, terwijl deze pas op 1 januari 2018 in werking zijn getreden. Volgens appellant geeft de aanhef in de correspondentie van de accountantskamer eveneens aan dat zij met dit probleem heeft geworsteld. Appellant stelt dat [naam 7] B.V. een klein administratiekantoor is, voornamelijk bedoeld voor startende ondernemingen. [naam 7] B.V. is geen accountantsorganisatie en voert geen accountantswerkzaamheden uit. De opdracht van [naam 3] Holding B.V. en/of [naam 1] aan [naam 7] B.V. betrof louter administratieve werkzaamheden. De administraties werden door een medewerker in dienst van [naam 7] B.V. verzorgd. Na aanvang van de opdracht werd echter uit de mededelingen van [naam 3] en de door haar overhandigde stukken duidelijk dat het niet alleen om een eenvoudige administratieve opdracht ging, maar tevens om een zeer gecompliceerde adviesopdracht aan [naam 7] B.V.
in overweging 4.8.1 van de bestreden uitspraak dat klachtonderdeel b in zoverre gegrond is dat appellant, door te weigeren [naam 1] , ondanks herhaald verzoek, stukken uit haar administratie direct terug te geven, heeft gehandeld in strijd met de eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de VGBA.
e-mailbericht van 19 augustus 2016 (waarvan de inhoud in paragraaf 2.5 van de bestreden uitspraak is geciteerd) dat appellant aan [naam 1] stuurde in reactie op het e-mailbericht van [naam 3] van 18 augustus 2016, waarin zij onder meer het lopende contract met [naam 7] B.V. opzegde. De accountantskamer heeft zowel de toonzetting van de reactie van appellant, het taalgebruik, de jegens [naam 3] geuite veronderstellingen, verwijten en zelfs beschuldigingen, als de inhoud bezien in relatie tot de beperkte strekking van het door [naam 3] aan appellant gestuurde e-mailbericht van 18 augustus 2016, alle omstandigheden van het geval afgewogen, als onzorgvuldig gekwalificeerd. Het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid bracht naar het oordeel van de accountantskamer in weerwil van het verweer van appellant mee dat hij zijn teleurstelling over de beëindiging van de opdracht op een andere, gepaste en zakelijke, wijze naar voren had gebracht.
Beslissing
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.