ECLI:NL:CBB:2018:217

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
17/62
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De maatschap had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag te laat was ingediend, namelijk na de uiterste datum van 10 juli 2015. De maatschap voerde aan dat zij door gezondheidsproblemen van een van de vennoten en de invoering van een nieuw systeem van betalingsrechten niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Ze beriep zich op overmacht, maar het College oordeelde dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen. Het College stelde vast dat de maatschap niet had aangetoond dat er sprake was van abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die de late indiening rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt dat bij ziekte van een vennoot van een maatschap van de overige vennoten verwacht mag worden dat zij de bedrijfsvoering voortzetten en tijdig aanvragen indienen. Het beroep van de maatschap werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/62
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

maatschap [appellante] , te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: ing. H. Scholte),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Helvoort-Noorloos en mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers en om uitbetaling van basis- en vergroeningsbetaling en extra betaling jonge landbouwers op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de door appellante ingediende Gecombineerde opgave 2015 met een aanvraag om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers en om uitbetaling van basis- en vergroeningsbetaling en extra betaling jonge landbouwers op 19 oktober 2015 ontvangen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat die na 10 juli 2015 is ontvangen en daarom te laat is ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2
Appellante voert in beroep aan dat zij vanwege gezondheidsproblemen van een van de vennoten, in combinatie met de invoering van het nieuwe systeem van betalingsrechten, de Gecombineerde opgave 2015 niet op tijd heeft ingediend. Het belang van het indienen van deze opgave was bij de overige vennoten niet bekend, omdat zij in het verleden (ook) nooit te maken hebben gehad met toeslagrechten en bedrijfstoeslagen. Appellante beroept zich daarom op overmacht. Zij stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, maar strikt vasthoudt aan de Uitvoeringsregeling.
3.1
Het College overweegt als volgt.
3.2
De uiterste datum voor het indienen van de aanvraag van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan voor het jaar 2015 is 15 juni 2015, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 22 van Verordening 809/2014, de artikelen 1 en 3 van Verordening 2015/747 en artikel 4.2, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling). Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden wordt bij de indiening van een aanvraag om toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan na die uiterste datum een verlaging per werkdag toegepast op respectievelijk de in het betrokken jaar te betalen bedragen voor de aan de begunstigde toe te wijzen betalingsrechten en de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend (artikelen 14 en 13 van Verordening 640/2014). Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen en wordt geen steun verleend (artikelen 14 en 13 van Verordening 640/2014). Dit betekent dat bij een aanvraag ingediend na 10 juli 2015 geen betalingsrechten worden toegewezen en geen steun wordt verleend.
3.2
Gelet op de van toepassing zijnde regelgeving was verweerder gehouden de aanvraag af te wijzen, nu verweerder de aanvraag van appellante pas op 19 oktober 2015 heeft ontvangen. Het beroep van appellante op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden slaagt niet. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, ECLI:EU:C:2002:440, punt 79), waarin het begrip “overmacht” inzake landbouwverordeningen aldus wordt uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Verweerder heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd terecht geen aanknopingspunt aanwezig geacht voor de conclusie dat sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als gevolg waarvan appellante haar aanvraag te laat heeft ingediend. Dat in 2015 een nieuw systeem van betalingsrechten is ingevoerd geldt niet als een overmachtssituatie. In geval van ziekte van één van de vennoten, mag van de overige twee vennoten worden verwacht dat zij regelen dat de bedrijfsvoering wordt voortgezet. Deze vennoten hadden de aanvraag kunnen indienen of kunnen laten indienen door bijvoorbeeld een professionele administrateur of een accountant. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zieke vennoot niet in staat is geweest om te regelen dat de te late indiening van de Gecombineerde opgave 2015 kon worden voorkomen. Gelet hierop slaagt het beroep van appellante op overmacht niet.
4 Het beroep is ongegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. J.A. Hagen w.g. C.E.C.M. van Roosmalen