ECLI:NL:CBB:2018:215

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
16/1298
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen hoogte betalingsrechten in procedure over uitbetaling betalingsrechten

In deze zaak heeft appellante, een B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het bedrag aan betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 werd vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 31 mei 2016, bepaalde dat appellante recht had op een uitbetaling van € 47.453,24. Appellante had eerder een Gecombineerde opgave ingediend, waarin zij aangaf in aanmerking te willen komen voor betalingsrechten. Echter, in bezwaar stelde appellante dat zij niet goed was geïnformeerd over de mogelijkheden om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers aan te vragen, wat haar had weerhouden om een aanvraag in te dienen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Het College oordeelde dat het besluit van 14 april 2016, waarin de betalingsrechten aan appellante waren toegewezen, in rechte vaststond. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het onaantastbaar was geworden. Het College concludeerde dat de bezwaren van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond waren verklaard, omdat de waarde van de betalingsrechten niet meer ter discussie kon worden gesteld in de procedure over de uitbetaling.

De uitspraak benadrukt dat bezwaren tegen de hoogte van de betalingsrechten niet aan de orde kunnen komen in een procedure die zich richt op de uitbetaling van die rechten. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1298
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[appellante] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. P. van Helvoort-Noorloos en mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan betalingsrechten en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 18 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft op 18 mei 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. De rubriek bestaat uit twee onderdelen: betalingsrechten en overige regelingen. Als toelichting op het onderdeel betalingsrechten wordt gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, betalingsrechten aanvragen en een beroep doen op de Nationale reserve voor starters en betalingsrechten aanvragen en een beroep doen op de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellante heeft gekozen voor de mogelijkheid van de aanvraag betalingsrechten door daarachter het vakje “Ja” aan te kruisen. Bij de andere twee mogelijkheden heeft zij het vakje “Nee” aangekruist. Vervolgens heeft zij “Ja” aangekruist bij de onderdelen aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling en aanvraag extra betaling jonge landbouwers.
1.2
Bij besluit van 14 april 2016 heeft verweerder aan appellante 155,69 betalingsrechten toegewezen met een waarde van € 158,40 per recht in 2015.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder het uit te betalen bedrag van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers vastgesteld op € 47.453,24.
1.4
In bezwaar heeft appellante aangegeven dat zij aanvankelijk geen aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers heeft gedaan door de gebrekkige voorlichting door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de mogelijkheden om betalingsrechten uit de Nationale reserve aan te vragen en (ook) uit angst voor eventuele boetes of kortingen. Zij heeft verweerder gevraagd om haar aanvraag te herzien.
2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de Gecombineerde opgave 2015 van appellante niet blijkt dat zij een aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers heeft gedaan en dat deze om die reden ook niet kan worden uitbetaald.
3
Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat appellante in bezwaar, zoals herhaald in beroep, gronden tegen het besluit van 14 april 2016 tot toewijzing van de betalingsrechten heeft aangevoerd. Dit besluit stond reeds in rechte vast. Verweerder heeft erop gewezen dat appellante geen gronden heeft aangevoerd tegen het gehandhaafde primaire besluit en dat voorts niet is gebleken van enige onjuistheden in dit besluit, omdat de uitbetaling overeenkomstig het besluit tot toewijzing van de betalingsrechten is vastgesteld.
4.1
Het College stelt vast dat verweerder bij besluit van 14 april 2016 de aan appellante toegewezen betalingsrechten heeft vastgesteld en dat appellante tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dit betekent dat het besluit van 14 april 2016 in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2
Het in beroep herhaalde betoog van appellante komt er in de kern op neer dat zij het niet eens is met de in het besluit van 14 april 2016 vastgestelde waarde van de betalingsrechten, omdat de waarde van de betalingsrechten op basis van haar referentiegegevens lager is dan de waarde van de betalingsrechten indien deze uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers zou zijn aangevraagd. Dit betoog kan evenwel niet meer aan de orde worden gesteld in de procedure tegen het besluit tot uitbetaling van de toegewezen betalingsrechten en behoeft derhalve geen inhoudelijke bespreking.
4.3
De conclusie is dat verweerder de bezwaren van appellante terecht ongegrond heeft verklaard.
5 Het beroep is reeds hierom ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. J.A. Hagen w.g. C.E.C.M. van Roosmalen