Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen
[appellant] , te [woonplaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat appellant tot uiterlijk 15 juni 2015 een Gecombineerde opgave 2015 kon indienen en in het onderdeel verzamelaanvraag kon aangeven dat hij aanspraak wilde maken op toewijzing van betalingsrechten en op rechtstreekse betalingen. Vanaf 16 juni 2015 geldt een kortingsperiode tot en met 10 juli 2015. Bij ontvangst van de verzamelaanvraag in deze kortingsperiode wordt een korting van 1% per werkdag toegepast op de rechtstreekse betalingen waarop appellant voor 2015 recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. In het geval van appellant is daarom een kortingsbedrag vastgesteld van € 249,43 op de basis- en vergroeningsbetaling. Op de basisbetaling wordt daarnaast nog een korting van 3% per werkdag toegepast door een late aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten. Het kortingsbedrag hiervoor is voor appellant vastgesteld op € 522,14.
Verweerder heeft het bezwaar van appellant, dat het vanwege externe problemen bij het inloggen middels e-herkenning bij Qua Vadis niet mogelijk was om de (gewijzigde) Gecombineerde opgave 2015 vóór de aanvang van de kortingsperiode in te dienen, aangemerkt als een beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Dit beroep kan volgens verweerder niet slagen. Appellant heeft allereerst niet voldaan aan de in artikel 4, tweede lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) neergelegde eis dat een beroep op overmacht binnen vijftien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is, schriftelijk moet worden gemeld. Voorts is evenmin sprake van abnormale en onvoorziene omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening 1306/2013, aldus verweerder.