ECLI:NL:CBB:2018:213

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
17/20
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift met betrekking tot de afwijzing van zijn aanvragen voor betalingsrechten en uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2015. De minister had de aanvragen afgewezen met besluiten van 1 en 2 maart 2016, en het bezwaar tegen deze besluiten was op 29 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard.

De appellant stelde dat de primaire besluiten niet op de juiste wijze bekend waren gemaakt, omdat deze naar een verkeerd adres waren verzonden. Hij betoogde dat de besluiten naar het adres van het landbouwbedrijf van zijn overleden broer waren gestuurd, terwijl de correspondentie altijd naar zijn eigen adres was verzonden. Het College overwoog dat de minister er in beginsel van uit mocht gaan dat het opgegeven correspondentieadres correct was, aangezien de appellant dit adres zelf had ingevuld in de Gecombineerde opgave 2015.

Het College concludeerde dat de primaire besluiten in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bekend waren gemaakt en dat het bezwaarschrift van de appellant na afloop van de bezwaartermijn was ontvangen. Aangezien de appellant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/20
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[appellant] , te [woonplaats 1] , appellant

(gemachtigde: ing. A.L de Wit),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. P. van Helvoort-Noorloos en mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van appellant om toewijzing van betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen beide primaire besluiten van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hem, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2 Appellant betoogt dat verweerder het tegen de beide primaire besluiten gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn – op 26 mei 2016 – is ontvangen. Volgens hem zijn de primaire besluiten niet op de juiste wijze bekend gemaakt door verweerder die besluiten naar het verkeerde adres, te weten [adres 1] te [woonplaats 2] , heeft verzonden. In dat verband stelt hij dat de correspondentie over het op dit adres gevestigde landbouwbedrijf van zijn overleden broer steeds via het postadres [adres 2] te [woonplaats 1] is gelopen.
3.1
Vast staat dat verweerder de primaire besluiten heeft verzonden naar het adres [adres 1] te [woonplaats 2] . Dit is het adres waarop het aan appellant overgedragen landbouwbedrijf is gevestigd. Ook is dit het adres dat appellant in de Gecombineerde opgave 2015 van 15 juni 2015 onder het kopje “Relatiegegevens” heeft ingevuld als correspondentieadres. Bij de vraag of deze gegevens correct zijn ingevuld, heeft appellant het vakje “Ja” aangevinkt. Hieruit volgt dat verweerder er in beginsel van uit mocht gaan dat het opgegeven correspondentieadres [adres 1] te [woonplaats 2] juist is.
De stelling van appellant dat de correspondentie over de overdracht van het op dat adres gevestigde landbouwbedrijf van zijn overleden broer via zijn (eigen) adres [adres 2] te [woonplaats 1] is gelopen – en dat verweerder daarom niet had kunnen volstaan met het verzenden van de primaire besluiten naar het in de Gecombineerde opgave 2015 opgegeven adres –, treft geen doel. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat met het formulier “Melding overdracht of beëindiging agrarisch bedrijf” van 27 december 2014 geen wijziging van het correspondentieadres is doorgegeven. Dit formulier is uitsluitend bedoeld om de overdracht van agrarische bedrijven te regelen. Dat het verzoek om nadere aanvullende informatie door verweerder is gestuurd naar het adres [adres 2] te [woonplaats 1] , maakt dit niet anders. Dit is immers het woon- en correspondentieadres van degene aan wie het landbouwbedrijf wordt overgedragen en wie daarvan melding maakt. Eerst toen na het gemaakte bezwaar bleek dat de bezwaartermijn was overschreden, heeft appellant middels het daartoe bestemde formulier “Wijzigen Relatiegegevens” aangegeven dat hij de correspondentie met betrekking tot het landbouwbedrijf van zijn overleden broer (ook) op zijn adres [adres 2] te [woonplaats 1] wil ontvangen.
Derhalve moet worden geconcludeerd dat de primaire besluiten in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend zijn gemaakt. Dit betekent dat het bezwaarschrift van appellant tegen deze besluiten na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen.
3.2
Nu appellant geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4 Het beroep is ongegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. J.A. Hagen w.g. C.E.C.M. van Roosmalen