ECLI:NL:CBB:2018:123

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
16/1306
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerede twijfel over de juistheid van de opgave tot uittreding uit de maatschap en inschrijving in het handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de inschrijving van uittredingen uit een maatschap in het handelsregister. De appellanten, bestaande uit meerdere maten van de Maatschap, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Kamer van Koophandel die hun uittredingen niet heeft ingeschreven. De Kamer van Koophandel had gerede twijfel over de juistheid van de opgaven tot uittreding, omdat er geen bewijs was dat de uittredingen volgens de maatschapsovereenkomst waren uitgevoerd. De appellanten stelden dat er een rechtmatige vergadering had plaatsgevonden waarin hun uittreding was besloten, maar zij konden geen bewijsstukken overleggen die dit bevestigden. Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel terecht had geweigerd om de uittredingen in te schrijven, omdat de appellanten niet hadden aangetoond dat aan de voorwaarden voor uittreding was voldaan. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: AWB 16/1306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] ,

[naam 2] ,te [plaats 2] ,
[naam 3] ,te [plaats 1] ,
[naam 4] ,te [plaats 1] ,
[naam 5] ,te [plaats 1] ,
[naam 6] ,te [plaats 1] ,
[naam 7] ,te [plaats 1] ,
[naam 8] ,te [plaats 1] ,
[naam 9] ,te [plaats 2] ,
appellanten,
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[naam 10] , te [plaats 1] ,

[naam 11] ,te [plaats 1] ,
[naam 12] ,te [plaats 1] ,
[naam 13] ,te [plaats 1] ,
[naam 14] ,te [plaats 1] ,
[naam 15] ,te [plaats 1] ,
[naam 16] ,te [plaats 1] ,
[naam 17] ,te [plaats 1] ,
[naam 18] ,te [plaats 1] ,
[naam 19] ,te [plaats 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2016 (primair besluit 1) heeft verweerster beslist tot inschrijving van de opgave tot uittreding van [naam 1] als maat van Maatschap [naam 20] (de Maatschap) per 4 juli 2016.
Bij besluit van 6 juli 2016 (primair besluit 2) heeft verweerster beslist tot inschrijving van de opgave tot uittreding van [naam 2] , [naam 9] , [naam 21] ,
[naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 3] ,
[naam 4] en [naam 5] als maat van de Maatschap per 4 juli 2016.
Bij besluit van 2 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van (onder andere) derde-partijen gericht tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard voor wat betreft de uitschrijving van [naam 21] en gegrond verklaard voor wat betreft de uitschrijving van [naam 2] , [naam 9] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Verweerster heeft daarbij de primaire besluiten (gedeeltelijk) herroepen en beslist dat de inschrijving van de opgave tot uittreding uit de maatschap van [naam 1] , [naam 2] , [naam 9] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] wordt geweigerd.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partijen hebben een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018.
Appellant [naam 1] en appellant [naam 2] zijn verschenen. De overige appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] . Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Derde-partij A.S. van Beek – Klopper en
derde-partij [naam 18] zijn verschenen. De overige derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 19] en [naam 18] .

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 4 juli 2016 heeft verweerster de opgave tot inschrijving in het handelsregister ontvangen van de uittreding van [naam 1] als maat van de Maatschap met ingang van 4 juli 2016. Op 6 juli 2016 heeft verweerster van [naam 2] , [naam 9] , [naam 21] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] de opgave tot inschrijving in het handelsregister ontvangen van de uittreding van evengenoemde personen als maat van de Maatschap met ingang van 4 juli 2016.
1.3
Bij de primaire besluiten heeft verweerster deze opgaven in het handelsregister
ingeschreven. Onder andere derde-partijen hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard voor wat betreft de uitschrijving van [naam 21] (in verband met diens overlijden) en gegrond verklaard voor wat betreft de overige negen uitgeschreven personen. Verweerster heeft daarbij de primaire besluiten (gedeeltelijk) herroepen en beslist dat de inschrijving van de opgave tot uittreding van [naam 1] , [naam 2] , [naam 9] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] wordt geweigerd. Verweerster heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgaven tot uittreding uit de maatschap.
3.1
Appellanten voeren aan dat zij zijn uitgetreden uit de Maatschap. Op 3 augustus 2015 heeft er een buitengewone matenvergadering plaatsgevonden waarin een rechtmatig besluit is genomen tot uittreding van appellanten uit de Maatschap. Verweerster was dan ook gehouden om de opgaven tot uittreding van appellanten uit de Maatschap in te schrijven in het handelsregister, aldus appellanten.
3.2
Verweerster stelt zich op het standpunt dat er grond bestaat voor gerede twijfel over de juistheid van de opgaven tot inschrijving in het handelsregister van de uittreding van appellanten als maat van de Maatschap. Volgens haar is niet gebleken van een rechtmatige beëindiging van de maatschapsovereenkomst, noch van een rechtmatige vergadering als bedoeld in artikel 7 lid 3 van de maatschapsovereenkomst, waarin een besluit is genomen, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van de maatschapsovereenkomst, tot uittreding van appellanten uit de Maatschap.
4. Het Handelsregisterbesluit 2008 bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 4
1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, tenzij in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte reeds onderzoek naar gelijkwaardige eisen is verricht en hieruit blijkt dat de opgave aan de eisen voldoet.
2. De Kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. De Kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden;
b. de opgave innerlijk strijdig of onvolledig is;
c. de opgave strijdig is met de reeds over de onderneming of rechtspersoon opgenomen gegevens;
d. de opgave strijdig is met gegevens uit een ander basisregister;
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.”
De maatschapsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 7
(…)
1. De coördinatiecommissie is verplicht één keer per maand de maten middels een informatiebulletin te informeren omtrent de stand van zaken met betrekking tot de bouw.
2. Indien het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt roept zij een vergadering bijeen.
3. Voor het bijeenroepen van een vergadering door de maten, anders dan op voorstel van het dagelijks bestuur, dienen tenminste tien (10) maten hun verlangen daartoe schriftelijk aan het dagelijks bestuur kenbaar te maken. Ingeval aan zulk een verzoek binnen twee (2) weken geen gevolg wordt gegeven, kunnen de maten die het verzoek hebben gedaan, zelf tot bijeenroeping overgaan. Een aldus bijeengeroepen vergadering wijst zelf haar voorzitter aan.
4. Het tijdstip van een vergadering alsmede de te behandelen onderwerpen worden tenminste vijf (5) dagen voor de dag van de vergadering schriftelijk ter kennis van de maten gebracht.
5. Indien er besluiten moeten worden genomen door de maten dan is voor iedere nieuw te bouwen woning één stem uit te brengen, ook wanneer meerdere maten tot deze woning gerechtigd zullen zijn. De gezamenlijk gerechtigde maten zullen aan de coördinatiecommissie aangeven wie van hen de stem zal uitbrengen. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen tenzij in deze overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
Artikel 8
De maten van de maatschap blijven lid van de maatschap tot het moment van ontbinding van de maatschap. Uittreding is slechts mogelijk met inachtneming van het volgende:
Indien een maat uit de maatschap wenst te treden, is dit slechts mogelijk met instemming van de vergadering van maten en indien een (nieuwe) maat zijn rechten en plichten overneemt. De vergadering van maten kan zo nodig aan de toestemming tot uittreding voorwaarden stellen. In geval van uittreding wordt het in artikel 4 bedoelde inbrengbedrag, na aftrek van de gemaakte kosten, gerestitueerd. Door een uittreding wordt de maatschap niet ontbonden.
Artikel 14a
De vergadering van maten kan slechts besluiten tot wijziging van de bepalingen van onderhavige overeenkomst en/of de hoedanigheid van maten met voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente Texel.”
5.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er grond bestaat voor gerede twijfel over de juistheid van de opgaven tot inschrijving in het handelsregister van de uittreding van appellanten als maat van de Maatschap, zodat aanleiding bestond om op voet van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit het verzoek tot inschrijving van die opgaven te weigeren. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
5.2
Het College stelt vast dat appellanten, hoewel uit het bestreden besluit en uit het gevoerde verweer duidelijk moest zijn dat dit voor deze procedure van groot belang was, geen bewijsstukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat er een besluit tot uittreding uit de maatschap is genomen overeenkomstig de maatschapsovereenkomst. Ter zitting is door appellanten weliswaar gesteld dat er notulen zijn opgesteld van een matenvergadering op 3 augustus 2015 en dat er ook een besluitenlijst van deze matenvergadering is gemaakt waaruit blijkt dat het besluit tot uittreding is genomen, maar deze stukken zijn niet door appellanten in het geding gebracht, laat staan dat inzichtelijk is gemaakt dat de volgens appellanten plaatsgevonden hebbende besluitvorming voldeed aan het bepaalde in de maatschapsovereenkomst. Het standpunt dat zij reeds op 3 augustus 2015 uit de maatschap zijn getreden staat ook op gespannen voet met de vermelding door appellanten in hun opgaven dat zij per 4 juli 2016 zouden zijn uitgetreden. Derhalve hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat een besluit is genomen tot uittreding van appellanten uit de maatschap dat voldoet aan het ter zake in de maatschapsovereenkomst bepaalde. Reeds om die reden heeft verweerster zich naar het oordeel van het College op goede gronden op het standpunt gesteld dat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgaven tot uittreding uit de Maatschap.
Het College overweegt ten overvloede dat ook niet is gebleken dat is voldaan aan de andere voorwaarden uit artikel 8 van de maatschapsovereenkomst. Zo is immers niet gebleken dat er nieuwe (vervangende) maten zijn die de rechten en plichten van de uittredende maten hebben overgenomen. Voor zover, zoals door appellanten ter zitting is gesteld, er al belangstelling was van vervangende maten, hebben appellanten die belangstelling op geen enkele manier geconcretiseerd.
5.3
Naar het oordeel van het College heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat er grond bestaat voor gerede twijfel over de juistheid van de opgaven tot inschrijving in het handelsregister van de uittreding van appellanten als maat van de Maatschap. Op grond hiervan kon verweerster in redelijkheid besluiten om op voet van
artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit het verzoek tot inschrijving van die opgaven te weigeren.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. E. van Kampen