5.8Wat betreft rechtsoverweging 4.10 van de bestreden uitspraak betoogt appellant dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat hij heeft gehandeld in strijd met de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (NVAK-ass), omdat er geen assurance-opdrachten zijn uitgevoerd. Verder stelt appellant dat hij niet heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (NVAK-aav), omdat hij beschikt over een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Voorts voert appellant aan dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de NV COS 210, NV COS 220, NV COS 230, NV COS 240, NV COS 300, NV COS 330 (randnummers 25 en 36) en de NV COS 700 (randnummer 40), omdat deze normen betrekking hebben op controle-opdrachten en daarvan geen sprake is. Evenmin heeft appellant wat betreft de samenstellingsopdrachten gehandeld in strijd met randnummers 6, 7, 10, 11, 12, 12a, 15, 17 en 18 van de NVCOS 4410, aangezien van enige betrokkenheid van appellant bij de getoetste samenstellingsdossiers niet is gebleken. Wat betreft randnummer 7 van de NV COS 4410 merkt appellant nog op dat het model van NBA is gehanteerd, zodat ook om die reden geen sprake kan zijn van een tekortkoming. Het verwijt dat appellant wat betreft de assurance-opdracht heeft gehandeld in strijd met paragraaf 61 van het Stramien voor assurance-opdrachten (Stramien) is niet onderbouwd, zodat de strijdigheid niet kan worden vastgesteld. Op de assurance-opdracht is volgens appellant de NV COS 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie’ (NV COS 3000) van toepassing. Appellant wijst erop dat hij de desbetreffende opdracht heeft aanvaard en de rapportage conform het controlerapport van het COPRA heeft verricht.
5.9.1Het College stelt voorop dat, zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen, het verwijt jegens appellant is dat hij als enige aan het accountantskantoor verbonden accountant geen zorg heeft gedragen voor een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing en niet dat hij elke geconstateerde tekortkoming persoonlijk heeft begaan. Aangaande dit verwijt wekt de accountantskamer met haar oordeel in rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak dat appellant heeft gehandeld in strijd met de in die rechtsoverweging genoemde materiële normen in de NVAK-ass, de NVAK-aav, de NV COS, het Stramien voor assurance-opdrachten, de VGC en de Nadere voorschriften onafhankelijkheid, ten onrechte de indruk dat appellant wel persoonlijk de normen zou hebben geschonden. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat in het licht van het betreffende verwijt de accountantskamer kennelijk slechts heeft bedoeld te oordelen dat appellant verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geconstateerde tekortkomingen, los van de vraag of appellant de norm in persoon heeft geschonden. Voorts overweegt het College als volgt.
5.9.2Wat betreft het betoog van appellant dat geen sprake is van strijdigheid met de NVAK-ass overweegt het College dat de stelling van appellant enerzijds dat geen assurance-opdracht is uitgevoerd en zijn stelling anderzijds dat sprake is van een assurance-opdracht waarop de NV COS 3000 van toepassing is, niet met elkaar te rijmen zijn. Daardoor heeft appellant onvoldoende weersproken de onderbouwing van de opvatting van NBA dat sprake was van een assurance-opdracht waarop de NVAK-ass van toepassing zijn.
5.9.3Het College volgt appellant evenmin in zijn betoog dat geen sprake is van strijdigheid met artikel 3 van de NVAK-aav op de grond dat appellant beschikte over een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering, gelet op het navolgende. Appellant heeft verwezen naar het toetsingsverslag, waarbij onder ‘Recapitulatie toetsing’, onder punt 1, vermeld staat:
“Het kantoor heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten (tijdens de toetsing is een polis overhandigd op naam van [naam 1] Accountancy&Consultancy).”.
Hieruit volgt dat het kantoor niet beschikte over een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dat appellant een verzekering heeft afgesloten voor een ander accountantskantoor en die polis ten tijde van de toetsing heeft overhandigd is voor deze toetsing niet relevant. De accountantskamer heeft dan ook terecht geoordeeld dat het kantoor in strijd met artikel 3 van NVAK-aav en artikel 28 van de NVAK-ass niet beschikte over een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
5.9.4Ten aanzien van het betoog van appellant dat geen sprake kan zijn van strijd met de NV COS 210, de NV COS 220, de NV COS 230, de NV COS 240, de NV COS 300, de NV COS 330 (randnummers 25 en 36) en de NV COS 700, omdat geen controlewerkzaamheden zijn verricht, overweegt het College als volgt. In rechtsoverweging 4.9 van de bestreden uitspraak vermeldt de accountantskamer dat door NBA is onderkend dat de toetsers de verkeerde vragenlijst hebben gehanteerd en dat de NV COS 3000 van toepassing is op de desbetreffende opdracht. Gelet op deze rechtsoverweging gaat het College ervan uit dat de accountantskamer in rechtsoverweging 4.10 abusievelijk heeft vermeld dat is gehandeld in strijd met de standaarden NV COS 210, NV COS 220, NV COS 230, NV COS 240, NV COS 300, NV COS 330 (randnummers 25 en 36) en NV COS 700. In rechtsoverweging 4.9 is immers uitdrukkelijk overwogen dat de NV COS 3000 van toepassing is. Dat leidt echter niet tot een vernietiging van de bestreden uitspraak. In rechtsoverweging 4.9 heeft de accountantskamer namelijk vervolgens overwogen dat NBA aannemelijk heeft gemaakt dat ook indien aan de NV COS 3000 zou zijn getoetst, sprake zou zijn van dezelfde of soortgelijke ernstige tekortkomingen, aangezien de tekortkomingen eveneens hiermee in strijd zijn. Appellant heeft dat onderdeel van de bestreden uitspraak niet bestreden, zodat het College ervan uit gaat dat terecht is geoordeeld dat het kantoor heeft gehandeld in strijd met de NV COS 3000.
5.9.5Voor zover appellant betoogt dat geen sprake kan zijn van strijdigheid met de NV COS 4410, omdat appellant geen betrokkenheid heeft gehad bij de samenstellingsdossiers, overweegt het College dat, net als hiervoor is overwogen onder punt 5.5, niet doorslaggevend is of appellant persoonlijk betrokken was bij de samenstellingsdossiers. Het College volgt appellant evenmin in zijn stelling dat geen sprake is van strijd met de NV COS 4410 op de grond dat de modelovereenkomst van NBA is gebruikt. Appellant heeft deze stelling niet onderbouwd. In zoverre heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant betrokkenheid heeft gehad bij de aanvaarding en continuering van de opdrachten en dat daardoor is gehandeld in strijd met randnummer 7 van de NVCOS 4410.
5.9.6Naar het oordeel van het College heeft appellant terecht betoogd dat de accountantskamer het – gegrond bevonden – verwijt dat wat betreft de getoetste assurance-opdracht is gehandeld in strijd met paragraaf 61 van het Stramien, niet heeft gemotiveerd. Het oordeel van de accountantskamer dienaangaande in rechtsoverweging 4.10 van de bestreden uitspraak valt niet te herleiden tot enige daaraan voorafgaande overweging. In de klacht is appellant handelen in strijd met paragraaf 61 van het Stramien verweten, omdat niet is gebleken van betrokkenheid van appellant bij de rapportering in het kader van de assurance-opdracht. Paragraaf 61 van het Stramien houdt evenwel niet de opdracht in dat van zodanige betrokkenheid moet blijken. Ingevolge deze paragraaf wordt een accountant geacht betrokken te zijn bij een object van onderzoek, indien hij rapporteert over informatie omtrent dat object van onderzoek of indien hij toestaat dat zijn naam in professioneel opzicht in verband wordt gebracht met dat object van onderzoek. Niet valt in te zien dat hiermee in strijd is gehandeld.
In de klacht is bedoeld verwijt gemaakt in het kader van het klachtonderdeel aangaande tekortkomingen ten aanzien van de rapportering over het getoetste assurance-dossier. Het voornaamste verwijt dat appellant in dat verband is gemaakt, is dat hij in strijd met artikel 7 van de NVAK-ass heeft gehandeld doordat het accountantskantoor er niet voor heeft gezorgd dat zijn kwaliteitsbeleid leidt tot een cultuur waarin assurance-opdrachten worden uitgevoerd overeenkomstig vooraf vastgestelde kwaliteitseisen. Dit laatste verwijt is door de accountantskamer gegrond bevonden, hetgeen blijkens het hiervoor overwogene niet of onvoldoende is weersproken. Naar het oordeel van het College brengt de omstandigheid dat de accountantskamer bij de beoordeling van deze klacht ten onrechte ook paragraaf 61 van het Stramien geschonden heeft geacht, niet met zich dat wordt afgedaan aan de gegrondverklaring van het klachtonderdeel als zodanig.