ECLI:NL:CBB:2017:88

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16/27
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer over samenstelling jaarrekeningen en continuïteitsveronderstelling

In deze zaak heeft appellant, een openbaar accountant, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 27 november 2015. De accountantskamer had geoordeeld dat appellant de jaarrekeningen van de projectvennootschappen [naam 6] V B.V. en [naam 6] VI B.V. over 2012 ten onrechte had samengesteld op basis van de continuïteitsveronderstelling. De accountantskamer oordeelde dat de toelichting bij de jaarrekeningen tekort schoot, aangezien het eigen vermogen van [naam 6] V negatief was en beide vennootschappen een aanzienlijk negatief liquiditeitssaldo hadden. Appellant had in zijn samenstellingsverklaringen geen aandacht besteed aan deze belangrijke financiële indicatoren, wat in strijd was met de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) en de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Tijdens de zitting op 27 januari 2017 heeft appellant betoogd dat de projectvennootschappen geconsolideerd waren opgenomen in de jaarrekening van de moedermaatschappij [naam 8] B.V. en dat er intensief overleg was geweest over de continuïteit van de groep. Hij stelde dat hij conform de NVCOS 570 had gehandeld, maar het College oordeelde dat de toelichting bij de jaarrekeningen van [naam 6] V en [naam 6] VI niet voldeed aan de vereisten. Het College concludeerde dat appellant had moeten constateren dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onvolledig waren en had moeten handelen overeenkomstig de NVCOS 4410.

Uiteindelijk verklaarde het College het hoger beroep ongegrond, bevestigde de uitspraak van de accountantskamer en legde de maatregel van waarschuwing aan appellant op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 10 maart 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/27
20150

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2017 op het hoger beroep van:

[naam 1] RA, te [plaats] , appellant

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 november 2015, gegeven op een klacht, op 28 oktober 2014 door
[naam 2] B.V.( [naam 2] ) ingediend tegen appellant.

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 27 november 2015, met nummer 14/2715 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:126).
[naam 2] heeft een schriftelijke reactie op het hoger beroepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam 3] . Tevens is [naam 4] als vertegenwoordiger voor [naam 2] verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant is als openbaar accountant verbonden aan [naam 5] Accountants en Belastingadviseurs te [plaats] . [naam 2] was van november 2007 tot september 2014 bestuurder van [naam 6] Beheer B.V. ( [naam 6] ). Vanaf 2012 was tevens de [naam 7] B.V.. ( [naam 7] ) bestuurder van [naam 6] . [naam 7] is een dochteronderneming van [naam 8] B.V. [naam 6] houdt zich bezig met projectontwikkeling, waarbij ieder project in een aparte projectvennootschap is ondergebracht en er per projectvennootschap een jaarrekening wordt opgesteld. Appellant heeft in opdracht van de projectvennootschappen [naam 6] V B.V. ( [naam 6] V) en [naam 6] VI B.V. ( [naam 6] VI) de jaarrekeningen over 2012 samengesteld. In de samenstellingsverklaringen van 28 januari 2014 heeft appellant geconcludeerd dat beide projectvennootschappen van een continuïteitsveronderstelling mochten uitgaan.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, houdt in dat appellant de jaarrekeningen van de projectvennootschappen [naam 6] V en [naam 6] VI over 2012 ten onrechte heeft samengesteld op basis van continuïteit.
2.2.
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht in zoverre gegrond verklaard dat de toelichting bij de jaarrekeningen tekort schiet. Bij [naam 6] V was het eigen vermogen negatief en bij beide projectvennootschappen was er een aanzienlijk negatief liquiditeitssaldo. In de toelichting op de jaarrekeningen wordt hieraan echter geen aandacht besteed, terwijl dit op grond van hoofdstuk 170 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) wel vereist is. In de toelichting op de jaarrekeningen wordt slechts ingegaan op de situatie van de [naam 8] -groep. Niet is aannemelijk geworden dat een gerichte analyse per rechtspersoon is gemaakt van de mogelijkheid om te komen tot duurzame voortzetting van de desbetreffende rechtspersoon en evenmin dat de toelichting bij de jaarrekening daarop is gebaseerd. Appellant had in het kader van zijn samenstellingsopdrachten moeten constateren dat de door de leiding van de entiteit verstrekte gegevens onvolledig of anderszins onbevredigend waren. Vervolgens had hij moeten handelen overeenkomstig het bepaalde in de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden 4410 Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten (NVCOS 4410) onder 14. Appellant had, bijvoorbeeld, het ertoe kunnen leiden dat de leiding van de entiteit, eventueel met zijn ondersteuning, de hiervoor genoemde analyse per vennootschap zou opstellen en een adequate uiteenzetting van de omstandigheden waarin die vennootschap verkeerde, zou geven in de toelichting bij de jaarrekening. Appellant heeft dit niet gedaan, zodat hij in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2, onder d, van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De accountantskamer heeft aan appellant de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de twee projectvennootschappen geconsolideerd zijn opgenomen in de jaarrekening van [naam 8] B.V.. In de consolidatie van die groep zijn meer dan 100 vennootschappen betrokken. Met de directie van [naam 8] B.V. is intensief overleg geweest over de continuïteit van de groep en haar onderdelen. Appellant heeft in opdracht van [naam 6] V en [naam 6] VI de jaarrekeningen over 2012 samengesteld. Van een controleopdracht was geen sprake. Die opdracht gold wel ten aanzien van de moedermaatschappij waar de toepassing van hoofdstuk 170 RJ meer op zijn plaats zou zijn. De accountantskamer is er verder aan voorbij gegaan dat beide projectvennootschappen kleine entiteiten zijn. Voor die entiteiten gelden ingevolge paragraaf A11 en A12 van de NVCOS 570 specifieke voorschriften. Door intensief overleg te plegen met de uiteindelijke eigenaren en uitvoerig te spreken over de dreigende discontinuïteit van de beide projectvennootschappen binnen het grote geheel heeft appellant gehandeld conform paragraaf A11 en A12 van de NVCOS 570. Gelet hierop heeft appellant tevens gehandeld in overeenstemming met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en valt hem niets te verwijten. De uitspraak van de accountantskamer kan daarom geen standhouden.
4.1.
Het College stelt voorop dat op het hier aan de orde zijnde handelen van appellant, bestaande uit het samenstellen van de jaarrekening en het uitbrengen van een samenstellingsverklaring, de fundamentele beginselen als bedoeld in de VGBA van toepassing zijn, alsmede de NVCOS 4410. Zoals ook door appellant naar voren is gebracht betreft het hier aan de orde zijnde handelen geen controleopdracht. Het betoog van appellant dat de projectvennootschappen [naam 6] V en [naam 6] VI geconsolideerd zijn opgenomen in de jaarrekening van [naam 8] B.V. en dat met de directie van deze B.V. intensief overleg is gevoerd over de continuïteit van de groep en haar onderdelen, zodat hij vakbekwaam en zorgvuldig heeft gehandeld, faalt. Van belang is dat in de toelichting bij de jaarrekeningen geen aandacht is besteed aan het negatief eigen vermogen van [naam 6] V en het negatief liquiditeitssaldo van beide projectvennootschappen. Tevens is van belang dat appellant ter zitting van het College te kennen heeft gegeven dat de continuïteit van de groep, waarbij meer dan 100 vennootschappen betrokken waren, in het geding was en dat er daarom projectvennootschappen afgestoten dienden te worden. Gelet op deze omstandigheden had ingevolge hoofdstuk 170 van de RJ een adequate uiteenzetting van de omstandigheden waarin de rechtspersoon verkeerde in de toelichting bij de jaarrekening van [naam 6] V en [naam 6] VI dienen te worden opgenomen. Echter, een dergelijke gerichte analyse per rechtspersoon ontbreekt in de toelichting bij de jaarrekening van zowel [naam 6] V en [naam 6] VI. Geconsolideerde opname van de projectvennootschappen in de jaarrekening van [naam 8] B.V. maakt dat niet anders. Appellant heeft ter zitting van het College verder te kennen gegeven dat het hem in het kader van zijn samenstellingsopdracht duidelijk was dat er ten aanzien van [naam 6] VI overeenstemming bestond met financiers en [naam 6] VI daarom van een continuïteitsveronderstelling mocht uitgaan, zodat er geen aanleiding was om te handelen overeenkomstig NVCOS 4410 onder 14. Wat hier ook van zij, appellant heeft niet duidelijk kunnen maken dat die duidelijkheid ook bestond ten aanzien van [naam 6] V. Appellant had daarom in elk geval ten aanzien van [naam 6] V moeten constateren dat de door de leiding van die entiteit verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend waren en dienen te overwegen om nadere werkzaamheden uit te voeren en de leiding van [naam 6] V om aanvullende informatie te vragen. De accountantskamer heeft in dat kader terecht overwogen dat appellant het er, bijvoorbeeld, toe had kunnen leiden dat een gerichte analyse zou worden gemaakt over de continuïteit en een adequate uiteenzetting van de omstandigheden waarin de vennootschap verkeerde zou worden gegeven in de toelichting bij de jaarrekening. Door dit niet te doen heeft appellant in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2, onder d, van de VGBA.
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
4.3.
De onderstaande beslissing op het hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. W.E. Doolaard, en mr. H.S.J. Albers in aanwezigheid van mr. S.M. van Ditmarsch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. S.M. van Ditmarsch