ECLI:NL:CBB:2017:5

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
16/49
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek proceskostenveroordeling bij intrekking van een beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft Century Aluminium Vlissingen B.V. op 1 oktober 2015 een klacht ingediend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998, met betrekking tot een geschil over aansluit- en transporttarieven. Na het indienen van de klacht heeft verzoekster ACM in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 20 januari 2016 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. ACM heeft op 5 februari 2016 alsnog besloten op de klacht, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.

De enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 13 december 2016 uitspraak gedaan. Het College oordeelt dat ACM niet bevoegd was om de beslistermijn eenzijdig te verlengen, omdat er geen aanvullende informatie nodig was. Verzoekster heeft niet ingestemd met de verlenging van de termijn, en ACM heeft niet aannemelijk gemaakt dat er aanvullende gegevens ontbraken. Het College concludeert dat ACM de beslistermijn niet had mogen verlengen en had moeten beslissen binnen de wettelijke termijn van twee maanden.

Het College heeft ACM veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 992,00, en heeft tevens bepaald dat ACM het door verzoekster betaalde griffierecht van € 334,00 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 december 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/49
40100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2916 in de zaak tussen

Century Aluminium Vlissingen B.V., te Ritthem, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.R. het Lam),
en

Autoriteit Consument en Markt, verweerster.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 1 oktober 2015 bij verweerster een klacht ingediend op grond van artikel 51, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (E-wet) over een geschil met een netbeheerder over aansluit- en trapsporttarieven en verwijderingskosten (aanvraag).
Bij brief van 18 december 2015 heeft verzoekster verweerster in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op deze klacht.
Op 20 januari 2016 heeft verzoekster bij het College beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op 5 februari 2016 heeft verweerster besloten op de klacht.
Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om verweerster te veroordelen in de proceskosten.
In het kader van deze verzoekprocedure heeft onderzoek ter zitting plaatsgevonden op
22 november 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] . Verweerster is, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 van de Awb een bestuursorgaan in de proceskosten worden veroordeeld, als daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
1.2
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
1.4
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de E-wet kan een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, een klacht bij verweerster indienen. Op grond van artikel 51, tweede lid, van de E-wet moet verweerster binnen twee maanden op de klacht beslissen, maar kan zij deze termijn (eenzijdig) verlengen als zij aanvullende gegevens nodig heeft en nog verder verlengen als de klager daarmee instemt.
1.5
Voor de afhandeling van geschillen op grond van artikel 51 van de E-wet volgt verweerster de procedure die is neergelegd in de “Werkwijze geschilbeslechting energie” (Werkwijze). In artikel 7, eerste lid, van de Werkwijze is bepaald dat conform – in dit geval – artikel 51 van de E-wet binnen twee dan wel vier maanden na ontvangst van de aanvraag wordt beslist, met dien verstande dat deze beslistermijn wordt verlengd met de periode dat de behandeling van de aanvraag is opgeschort voor het herstel van verzuimen. In artikel 7, tweede lid, van de Werkwijze is bepaald dat indien nader onderzoek of een hoorzitting nodig is de beslistermijn vier maanden bedraagt.
2. Verzoekster voert aan dat verweerster veroordeeld moet worden in de proceskosten, omdat zij door alsnog een besluit te nemen is tegemoetgekomen aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verzoekster stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerster op grond van artikel 51, tweede lid, van de E-wet binnen twee maanden had moeten beslissen op de aanvraag en dat deze beslistermijn niet is verlengd. Volgens verzoekster is de verlenging van de termijn met de brief van verweerster van 16 november 2015 niet geldig, omdat er geen aanvullende gegevens nodig waren.
3. Verweerster stelt dat zij niet kan worden veroordeeld in de proceskosten, omdat niet is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig beslissen. Verweerster stelt dat zij bij brief van 16 november 2015 de beslistermijn expliciet heeft verlengd met twee maanden en dat zij dus uiterlijk 1 februari 2016 had moeten beslissen. Verzoekster heeft voor afloop van de termijn verweerster in gebreke gesteld en het beroepschrift ingediend, dus prematuur. Verweerster stelt dat zij de beslistermijn heeft verlengd met het oog op het inwinnen van informatie. Uit het feit dat zij bij brief van 16 november 2015 een hoorzitting heeft aangekondigd kan volgens verweerster niet anders worden afgeleid dan dat zij van oordeel was dat zij aanvullende gegevens nodig had om tot besluitvorming te kunnen overgaan. Daarbij stelt verweerster dat het gaat om een complexe zaak, waarbij doorgaans de reguliere procedure wordt gevolgd en een hoorzitting wordt gehouden. Volgens verweerster spreekt het voor zich dat de hoorzitting tevens bedoeld is om informatie in te winnen. Verweerster wijst er verder op dat zij na afloop van de hoorzitting nog aanvullende vragen heeft gesteld.
4.1
Het College gaat er van uit dat de beslistermijn twee maanden bedraagt. Verweerster heeft wel gesteld dat zij in dit soort doorgaans complexe zaken in beginsel altijd een hoorzitting houdt, en dat in geval van een hoorzitting op grond van artikel 7, tweede lid, van de Werkwijze de beslistermijn op vier maanden wordt gesteld, maar de wet laat die termijn uitsluitend toe als nadere informatie benodigd is of als de klager daarmee instemt. Verzoekster heeft niet ingestemd met verlenging en verweerster heeft niet aannemelijk gemaakt dat er aanvullende gegevens nodig waren. Verweerster heeft onvoldoende concreet gemaakt welke informatie ontbrak. Met alleen het aankondigen van een hoorzitting is immers niet zondermeer gegeven dat er op dat moment onvoldoende informatie beschikbaar was om een beslissing te nemen. Dat na afloop van de hoorzitting nog aanvullende vragen zijn gesteld, doet daaraan niet af, omdat het gaat om de situatie op het moment van de eenzijdige verlenging. Tot verlenging van de wettelijke termijn is verweerster immers alleen bevoegd als voor het einde daarvan voldaan is aan de voorwaarde dat er aanvullende informatie nodig is.
4.2
Nu niet is voldaan aan het wettelijke vereiste in artikel 51, tweede lid, E-wet voor het ontstaan van de bevoegdheid om de beslistermijn eenzijdig te verlengen, kon verweerster de beslistermijn niet verlengen en had verweerster binnen twee maanden na het indienen van de aanvraag moeten beslissen, dus uiterlijk op 1 december 2015. De ingebrekestelling van 18 december 2016 en het beroep tegen het niet tijdig beslissen van 20 januari 2016 zijn dan ook niet prematuur geweest. Het College stelt vast dat verweerster met haar besluit van 5 februari 2016 is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
4.3
Volgens vaste rechtspraak moet een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Een andere benadering zou afbreuk doen aan het uitgangspunt dat, vanwege de intrekking van het beroep, de rechter niet meer treedt in een beoordeling van de zaak te gronde.
5.1
Het College veroordeelt verweerster in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).
5.2
Verder wijst het College verweerster erop dat zij op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 334,00 moet vergoeden.

Beslissing

Het College veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 992,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.B. van Zantvoort