Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van [naam 2]
3. Ingevolge artikel 43 Wtra kan door de betrokkene, de klager of de beroepsorganisatie binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep worden ingesteld bij het College. De uitspraak van de accountantskamer is verzonden op 10 maart 2017. Dat ook [naam 2] hoger beroep wilde instellen is pas bij brief van 30 mei 2017 aan het College bekendgemaakt. Dit is buiten de hiervoor genoemde termijn van zes weken en daarmee te laat. [naam 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet over de benodigde juridische kennis beschikt en dat hij er van was uitgegaan dat het hoger beroep dat [naam 1] bij brief van 30 maart 2017 had ingesteld, mede namens hem was ingesteld. Naar het oordeel van het College vormt dit geen omstandigheid die maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarbij is van belang dat in de uitspraak van de accountantskamer duidelijk staat vermeld dat daartegen binnen 6 weken na de dag van verzending hoger beroep kan worden ingesteld. Voorts biedt het hogerberoepschrift van [naam 1] van 30 maart 2017 geen aanknopingspunt voor de conclusie dat het door [naam 1] ingestelde hoger beroep mede namens [naam 2] is ingesteld, reeds omdat de naam van [naam 2] daarin niet wordt genoemd. Het door [naam 2] ingestelde hoger beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. [naam 2] kan in deze procedure dus uitsluitend optreden als verweerder tegen het door [naam 3] ingestelde hoger beroep
Het hoger beroep van [naam 3]
4. [naam 3] heeft, samengevat, tegen de bestreden uitspraak aangevoerd dat hij voldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en deze werkzaamheden ook voldoende heeft gedocumenteerd. De omstandigheid dat het bestuur van het Toeslagfonds eventueel onbevoegd zou zijn zou bovendien geen materiele invloed op de financiële overzichten van het Toeslagfonds kunnen hebben. Verder is in de verschillende rechterlijke uitspraken met betrekking tot de samenstelling van het bestuur van het Toeslagfonds geoordeeld dat het bestuur van het Toeslagfonds niet onbevoegd is (geweest). [naam 3] stelt dat hij kon en mocht uitgaan van deze uitspraken. Hij vindt voorts dat hij voldoende onderzoek heeft gedaan naar de bevoegdheid van het bestuur van het Toeslagfonds. Ingevolge Standaard 250 NV COS (paragraaf 13) dient de accountant het naleven van wet- en regelgeving die een invloed van materieel belang kan hebben in overweging te nemen bij een controle van financiële overzichten en in die situatie nadere controlewerkzaamheden uit te voeren. Volgens [naam 3] is een eventuele onjuiste bestuurssamenstelling niet relevant voor de financiële overzichten en de jaarrekeningen, omdat die geen directe invloed heeft op de vaststelling van de bedragen en toelichtingen in de financiële overzichten. Immers, een specifiek bestuursbesluit dat van invloed zou kunnen zijn zou eerst moeten worden vernietigd. De uitspraak van de accountantskamer kan daarom volgens [naam 3] niet standhouden.
5. Het College overweegt dat [naam 3] ter zitting van het College heeft verklaard dat hij er bij het goedkeuren van de jaarrekeningen over 2012, 2013 en 2014 van op de hoogte was dat er reeds vanaf 1998 een discussie gaande is over de bevoegdheid van het bestuur van het Toeslagfonds en dat hierover gerechtelijke procedures werden gevoerd. [naam 3] heeft hierover met het bestuur van het Toeslagfonds gesproken en hij heeft voorts inzage gehad in het hierover door het bestuur van het Toeslagfonds opgebouwde dossier. Daarbij heeft [naam 3] onder meer de verschillende rechterlijke uitspraken van de gevoerde procedures onder ogen gehad. Het College is door partijen gewezen op de uitspraken van 14 mei 1998, 26 maart 2012, 8 oktober 2012, 4 februari 2014 en 15 februari 2016. Uit deze uitspraken blijkt onder meer dat in die procedures steeds discussie is gevoerd over de samenstelling en de bevoegdheid van het bestuur van het Toeslagfonds. In geen van die uitspraken is echter geoordeeld dat het bestuur van het Toeslagfonds onbevoegd zou zijn (geweest). In deze omstandigheden, waarin tot op heden niet is komen vast te staan dat het bestuur van het Toeslagfonds onbevoegd was, bestond er naar het oordeel van het College geen aanleiding voor [naam 3] om nadere controlewerkzaamheden te verrichten gericht op het onderkennen van de rechtszaken die mogelijk een risico van een afwijking van materieel belang doen ontstaan. Voor het raadplegen van een juridische deskundige bestond om die reden ook geen aanleiding. Het hoger beroep van [naam 3] slaagt. Klachtonderdeel a is in zoverre ten onrechte gegrond verklaard, zodat de bestreden uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
Het hoger beroep van [naam 1]
6. [naam 1] heeft in hoger beroep, samengevat, naar voren gebracht dat:
1. de accountantskamer zich niet heeft uitgelaten over het klachtonderdeel dat de controleverklaringen van [naam 3] bij de jaarrekeningen over 2012, 2013 en 2014 onjuist zijn en geen getrouw beeld geven van het vermogen en het resultaat van het Toeslagfonds;
2. de accountantskamer ten onrechte niet de stelling van [naam 3] heeft verworpen dat het [naam 1] en [naam 2] er om te doen is om via deze procedure alsnog verhoging van pensioenindexatie te realiseren;
3. het proces-verbaal van de zitting bij de accountantskamer onjuistheden bevat en/of onvolledig is;
4. de accountantskamer [naam 1] tijdens de zitting onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op een bewering van de gemachtigde van [naam 3] over de reden voor [naam 1] om niet tegen een uitspraak van de kantonrechter van 15 februari 2016 in beroep te gaan;
5. in de bestreden uitspraak een aantal relevante artikelen van de statuten van het Toeslagfonds niet zijn opgenomen;
6. de accountantskamer ten onrechte heeft overwogen dat [naam 1] en [naam 2] tijdens de zitting hun standpunt zouden hebben gewijzigd;
7. de accountantskamer niet in acht heeft genomen dat [naam 1] en [naam 2] gebrek hebben aan vakinhoudelijke en juridische kennis en de klachten ten onrechte niet ambtshalve heeft aangevuld;
8. de accountantskamer ten onrechte heeft overwogen dat de Wtra geen grondslag bevat om te beslissen tot intrekking en vervanging van de controleverklaringen bij de jaarrekeningen van het Toeslagfonds over 2012, 2013 en 2014;
9. het belang van [naam 1] en [naam 2] bij de tuchtrechtelijke procedure niet is onderkend;
10. ten onrechte is overwogen dat slechts een juridische deskundige een (verantwoorde) mening kan geven over de onbevoegdheid van het bestuur van het Toeslagfonds;
11. de accountantskamer niet heeft verzocht om bewijsstukken ter onderbouwing van het standpunt van [naam 3] dat hij bij de controle van de jaarrekening over 2015 een advocaat heeft geraadpleegd;
12. ten onrechte is overwogen dat [naam 1] en [naam 2] hebben nagelaten om voldoende concreet te onderbouwen op grond waarvan het niet is toegestaan dat de administrateur een bestuurszetel in het bestuur van het Toeslagfonds inneemt. Volgens [naam 1] is de inschrijving van de administrateur bij de Kamer van Koophandel als volwaardig bestuurder van het Toeslagfonds in strijd met de statuten en is voorts sprake van een contrair belang;
13. ten onrechte is overwogen dat [naam 1] en [naam 2] hun klachtonderdeel over materiele en misleidende onjuistheden van de jaarrekening niet met concrete feiten hebben onderbouwd. Het bestuur van het Toeslagfonds was immers onbevoegd om besluiten te nemen, zodat rechtshandelingen van het Toeslagfonds nietig zijn;
14. ten onrechte buiten beschouwing is gelaten dat [naam 3] het statutaire voorschrift over de verbondenheid van de accountantscontrole van de jaarrekeningen van CIMK en het Toeslagfonds niet heeft nageleefd;
15. de beslissing van de accountantskamer onvolledig is geweest, omdat [naam 3] vele jaren heeft verzuimd om de jaarlijkse herbenoeming van bestuursleden van het Toeslagfonds te verifiëren en geen maatregelen heeft genomen ter voorkoming van onregelmatigheden als gevolg van het onbevoegde bestuur.
Het College overweegt over deze grieven als volgt.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen kunnen de door [naam 1] aangevoerde grieven 10 en 11 niet slagen. De grieven 12 en 13 bouwen voort op de door [naam 1] gestelde onbevoegdheid van de samenstelling van het bestuur van het Toeslagfonds, zodat ook deze grieven niet kunnen slagen.
8.1[naam 1] heeft bij grieven 3 tot en met 6 en 9, kort samengevat, aangevoerd dat de accountantskamer bij de bestreden uitspraak en in het proces-verbaal van de zitting van de accountantskamer onjuist, onvolledig en gebrekkig heeft weergegeven hetgeen door hem ter zitting naar voren is gebracht, dat niet alle relevante artikelen van de statuten van het Toeslagfonds zijn opgenomen, dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld te reageren op hetgeen door [naam 3] naar voren is gebracht en dat zijn belang bij de tuchtrechtelijke procedure niet is onderkend.
8.2.Volgens vaste rechtspraak van het College, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ8141, dient de accountantskamer feiten vast te stellen voor zover dat voor de beoordeling van de jegens een accountant gerezen bezwaren dienstig is. Feiten die naar het oordeel van de accountantskamer niet relevant zijn voor de beoordeling van deze bezwaren, behoeven niet te worden betrokken bij de feitenvaststelling. Dat betekent dat de accountantskamer ook niet gehouden is elk feit dat volgens een partij relevant is op te nemen in de uitspraak. Verder is in artikel 29 van de Wtra onder meer bepaald dat de secretaris van het verhandelde ter zitting van de accountantskamer aantekening houdt en dat het proces-verbaal een beschrijving inhoudt van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen. Ook op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat de accountantskamer gehouden is elk feit dat volgens een partij relevant is op te nemen in het proces-verbaal. Voor de conclusie dat [naam 1] ter zitting van de accountantskamer onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren en zijn belang onvoldoende is onderkend bieden de gedingstukken voorts onvoldoende aanknopingspunten. De grieven 3 tot en met 6 en 9 slagen daarom niet. 9. [naam 1] heeft bij grief 1 aangevoerd dat de accountantskamer zich niet heeft uitgelaten over het klachtonderdeel dat de controleverklaringen over 2012, 2013 en 2014 onjuist zijn en geen getrouw beeld geven van het vermogen en het resultaat van het toeslagfonds. Anders dan [naam 1] heeft aangevoerd blijkt echter uit de bestreden uitspraak (overweging 4.10) dat de accountantskamer ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft overwogen dat deze klacht een concrete onderbouwing mist, zodat dat klachtonderdeel ongegrond is. Om deze reden slaagt ook grief 1 niet.
10. Bij grief 2 heeft [naam 1] voorts aangevoerd dat de accountantskamer ten onrechte niet de stelling van [naam 3] heeft verworpen dat het hem erom te doen is om alsnog verhoging van de pensioenindexatie te realiseren. Bij grieven 7, 14 en 15 heeft [naam 1] verder aangevoerd dat de accountantskamer niet in acht heeft genomen dat hij geen vakinhoudelijke en juridische kennis heeft, dat buiten beschouwing is gelaten dat [naam 3] ook het statutaire voorschrift over de verbondenheid van de accountantscontrole van de jaarrekeningen van CIMK en het Toeslagfonds niet heeft nageleefd, dat [naam 3] vele jaren heeft verzuimd om de jaarlijkse herbenoeming van bestuursleden van het Toeslagfonds te verifiëren en dat zijn klachten niet ambtshalve zijn aangevuld. Naar het oordeel van het College vallen deze grieven buiten de reikwijdte van de door [naam 1] ingediende klacht tegen [naam 3] , zodat er voor de accountantskamer geen aanleiding bestond om daarover te oordelen. Voor zover [naam 1] met deze grieven heeft beoogd om zijn klacht uit te breiden wijst het College er op dat een uitbreiding van de klacht in hoger beroep volgens vaste rechtspraak van het College, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY0165, niet is toegestaan. Ook deze grieven slagen daarom niet. 11. Met grief 8 heeft [naam 1] tot slot aangevoerd dat de accountantskamer ten onrechte heeft overwogen dat de Wtra geen grondslag bevat om te beslissen tot intrekking en vervanging van de controleverklaringen bij de jaarrekeningen van het Toeslagfonds over 2012, 2013 en 2014. Ook het College is van oordeel dat de Wtra daarvoor geen grondslag biedt. Grief 8 slaagt evenmin.
12. De slotsom is dat het hoger beroep van [naam 3] gegrond is, voor zover het de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel a betreft. Het hoger beroep van [naam 1] is ongegrond en het hoger beroep van [naam 2] niet-ontvankelijk. De uitspraak van de accountantskamer, voor zover het betreft de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel a, dient te worden vernietigd. Nu alle klachtonderdelen ongegrond zijn dient ook de aan [naam 3] opgelegde maatregel van waarschuwing te worden vernietigd.
13. De onderstaande beslissing op het hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.