ECLI:NL:CBB:2017:456
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking chauffeurskaart wegens niet tijdig overleggen van Verklaring Omtrent het Gedrag
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur en de minister van Infrastructuur en Milieu. De appellant, werkzaam als taxichauffeur, had zijn chauffeurskaart ingetrokken gekregen omdat hij niet tijdig een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had overgelegd. De minister had twijfels over de betrouwbaarheid van de appellant na een melding van de Dienst Justis, die aangaf dat appellant recentelijk met justitie in aanraking was gekomen. De appellant diende op 24 november 2016 een aanvraag voor een nieuwe VOG in, maar de minister besloot op 30 december 2016 de chauffeurskaart in te trekken omdat de appellant geen nieuwe VOG had overgelegd.
Na een bezwaarprocedure, waarin de minister het bezwaar van de appellant aanvankelijk ongegrond verklaarde, werd het bezwaar uiteindelijk gegrond verklaard op 2 maart 2017. De minister herroept het eerdere besluit en trekt de intrekking van de chauffeurskaart in. De appellant heeft echter beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij stelt dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord en dat de intrekking van de chauffeurskaart onterecht was.
Het College overweegt dat de minister op grond van de wet verplicht was om de chauffeurskaart in te trekken, omdat de appellant niet tijdig een nieuwe VOG had overgelegd. De appellant had in zijn bezwaar en zienswijze aangegeven dat hij verwachtte dat de VOG zou worden verleend, maar het College oordeelt dat de minister niet hoefde te wachten op de afgifte van de VOG voordat hij tot intrekking overging. Het College concludeert dat de minister terecht heeft afgezien van het vergoeden van de proceskosten, omdat er geen sprake was van een aan de minister te wijten onrechtmatigheid. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard.