In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de kosten van herstelwerkzaamheden die zijn uitgevoerd ter uitvoering van een last onder bestuursdwang, opgelegd op basis van de Wet dieren. Appellant, een ondernemer, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarin de kosten van deze herstelwerkzaamheden, ter hoogte van € 1.714,27, bij hem in rekening zijn gebracht. Het primaire besluit werd genomen op 10 maart 2016, en het bestreden besluit volgde op 14 juni 2016, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.
De procedure omvatte een zitting op 17 augustus 2017, waar appellant niet aanwezig was, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van controles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft geconcludeerd dat er overtredingen van de Wet dieren hebben plaatsgevonden. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten die de last onder bestuursdwang bevestigden, waardoor deze besluiten als rechtmatig zijn aangemerkt.
Het College heeft geoordeeld dat appellant geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van de kosten die in het primaire besluit zijn vastgesteld. De gronden die appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de toepassing van spoedbestuursdwang op 7 maart 2016 vallen buiten de omvang van het geding en worden daarom niet inhoudelijk besproken. De uitspraak van het College is op 9 oktober 2017 openbaar gemaakt, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.