In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2017 een beschikking gegeven in het kader van een heropening van het onderzoek. De zaak betreft een appellante die in beroep is gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarin een besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op 9 september 2016 is genomen wegens overtreding van de Wet dieren. Het primaire besluit werd op 14 september 2016 schriftelijk vastgelegd, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard, volgde op 18 januari 2017.
Tijdens de zitting op 28 augustus 2017 is de appellante verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen. De kern van het geschil betreft de vraag of de verweerder bevoegd was om 17 katten/kittens mee te voeren op basis van spoedbestuursdwang en of de kosten die hiermee gemoeid zijn, redelijkerwijs bij de appellante in rekening kunnen worden gebracht.
De verweerder heeft gesteld dat de situatie spoedeisend was vanwege de geconstateerde niesziekte bij de katten/kittens, terwijl de appellante betoogde dat de dieren slechts last hadden van ontstoken oogjes. Het College heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te stellen dat de situatie daadwerkelijk spoedeisend was. De verweerder is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de ontbrekende kostenspecificaties over te leggen, waarna de appellante binnen twee weken daarop kan reageren. De beslissing van het College houdt iedere verdere beslissing aan totdat het onderzoek is heropend en de benodigde informatie is verstrekt.