In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin klachten zijn ingediend door [naam 1] tegen de accountants [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. De klachten betreffen schending van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) door de betrokken accountants in hun hoedanigheid als accountant en compliance officer. De accountantskamer heeft op 16 september 2016 uitspraak gedaan, waarbij onderdeel 1 van de klacht ongegrond werd verklaard en de onderdelen 2 en 3 gegrond. De accountantskamer legde een waarschuwing op aan de betrokken accountants. In hoger beroep heeft [naam 1] de beslissing van de accountantskamer bestreden, terwijl de andere accountants ook hoger beroep hebben ingesteld. De zitting vond plaats op 20 september 2017, waar beide partijen vertegenwoordigd waren.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de klachten beoordeeld. Het College oordeelt dat de accountantskamer terecht onderdeel 1 van de klacht ongegrond heeft verklaard. Het College is van mening dat de accountants [naam 2] en [naam 3] niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door [naam 1] geen informatie te verstrekken, omdat deze informatie niet voorhanden was en niet verstrekt hoefde te worden.
Wat betreft de onderdelen 2 en 3 van de klacht, oordeelt het College dat de accountantskamer ten onrechte deze onderdelen gegrond heeft verklaard. Het College vernietigt de uitspraak van de accountantskamer voor zover deze onderdelen gegrond zijn verklaard en legt geen maatregel op aan de betrokken accountants. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 22 november 2017.