In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dierenhouder en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan de appellante, die pups in een kinderbox hield. De staatssecretaris had de last opgelegd op basis van een controle door de dierenpolitie en inspecteurs van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, die constateerden dat de hygiënische omstandigheden in de kinderbox niet optimaal waren. De appellante betwistte de overtreding en voerde aan dat de situatie slechts een momentopname was en dat de pups in goede gezondheid verkeerden.
Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het College oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had vastgesteld dat de appellante de wettelijke voorschriften had overtreden. De bevindingen in het toezichtrapport waren onvoldoende onderbouwd om een overtreding te concluderen. Het College concludeerde dat de appellante niet in strijd had gehandeld met de Wet dieren en dat de opgelegde last onder dwangsom niet gerechtvaardigd was. Het beroep van de appellante werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die op € 1.482,- werden vastgesteld.