Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2017 op het hoger beroep van:
[betrokkene] AA FB, te [plaats 1] , appellant
(gemachtigde: mr. M.G. Kelder),
het bestuur van de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA)
Procesverloop in hoger beroep
13 juli 2015, met nummer 14/3235 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:76).
G.J.A.H. van der Wielen AA.
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
1 januari 2014 geldende gedrags- en beroepsregels als maatstaf gehanteerd.
in de overwegingen 4.4.1 en 4.4.2 van de bestreden uitspraak dat appellant (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor (de tekortkomingen in) het stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen de accountantspraktijk van [accountantskantoor 1] . Appellant vindt dat hij gezien zijn minderheidsaandeel van 25% bij [accountantskantoor 1] en zijn takenpakket niet, althans niet als enige, hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Voorts is hij, gelet op de uitspraak van de accountantskamer van 5 maart 2010 (ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0096), van mening dat de accountantskamer hem ten onrechte verantwoordelijk houdt voor de tekortkomingen in de individuele dossiers.
15 oktober 2010 en in ieder geval in het kader van de drie hertoetsingen die drie jaar later plaatsvonden, heeft appellant zich steeds feitelijk als de ter zake verantwoordelijke beleidsbepaler gepresenteerd. Appellant heeft niet weersproken dat hij, en niet zijn vader, bij brief van 29 april 2011 een verbeterplan heeft ingediend. Evenmin heeft appellant de weergave betwist, in de paragrafen 2.3 tot en met 2.7 van de bestreden uitspraak, van de gang van zaken vanaf de aankondiging aan appellant bij brief van 5 maart 2013 van de hertoetsing tot en met de door appellant bij brief van 7 april 2014 gegeven reactie op het eindoordeel. Uit de stukken waarop de accountantskamer die weergave heeft gebaseerd blijkt dat in die periode als het gaat om de (her)toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen de accountantspraktijk van [accountantskantoor 1] steeds alleen appellant het aanspreekpunt was vanuit de directie van [accountantskantoor 1] . Nergens uit blijkt dat zijn vader ten tijde van belang aan de hem in voornoemde overeenkomst formeel toebedeelde rol in de dagelijkse praktijk ook daadwerkelijk invulling gaf. Tijdens de uitvoering van de hertoetsing of de besluitvorming over de hertoetsingsbevindingen heeft appellant op geen enkel moment gesteld dat niet hij, maar zijn vader de verantwoordelijk beleidsbepaler zou zijn. Naar het oordeel van het College is appellant dan ook terecht als de binnen [accountantskantoor 1] (feitelijk) verantwoordelijke beleidsbepaler (mede)verantwoordelijk gehouden voor (tekortkomingen in) het stelsel van kwaliteitsbeheersing binnen [accountantskantoor 1] .
Beslissing
mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.