In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 maart 2017 uitspraak gedaan over de beroepen van drie appellanten tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een S&O-verklaring door de minister van Economische Zaken. De aanvragen waren gericht op een project dat zich richt op het zoeken naar een verklaring voor het verschijnsel putverstopping in waterwinvelden. De minister had de aanvragen afgewezen op de grond dat het project niet voldeed aan de criteria voor technisch wetenschappelijk onderzoek, zoals vastgelegd in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De appellanten stelden dat hun project wel degelijk gericht was op het verkrijgen van nieuwe kennis en het verklaren van onbekende verschijnselen.
Het College oordeelde dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren en niet waren toegesneden op de argumenten van de appellanten. Het College concludeerde dat de minister zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het project niet voldeed aan de eisen voor technisch wetenschappelijk onderzoek. De bestreden besluiten werden vernietigd en de minister werd opgedragen om binnen drie maanden nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van de appellanten. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en werd het door hen betaalde griffierecht vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het afwijzen van aanvragen voor S&O-verklaringen, vooral wanneer de aanvragen zijn gebaseerd op complexe wetenschappelijke projecten.