Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2016 op het hoger beroep van:
[appellant] , te [plaats 1] , appellant
(gemachtigde: drs. E.J. Lammers RA),
[klager] ( [klager] ), te Rotterdam.
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
- Opdracht A: een onderzoek naar de effectiviteit van het door de – voormalige – RvT uitgeoefende toezicht;
- Opdracht B: een onderzoek naar de kwaliteit van het (door [klager] ) uitgeoefende bestuur, welk onderzoek tevens diende om, indien daartoe aanleiding zou bestaan, [corporatie] in de gelegenheid te stellen schade te verhalen;
- Opdracht C: onderzoek naar de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de afwikkeling van het [project] met derden.
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
College: [naam] , per 2 juni 2009 interim bestuurder van [corporatie]] aan klager van 1 december 2009. Die brief roept ook de vraag op of alle opdrachten van september 2009 wel zijn ingetrokken. Wat daarvan ook zij, de onvolledigheid van de informatie over de verstrekte opdrachten althans de onduidelijkheid daarover in het Rapport en het conceptrapport, moet als zodanig onzorgvuldig worden aangemerkt dat die een schending oplevert van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. In zoverre moet klachtonderdeel I. gegrond worden geacht.”
het College begrijpt: de Raad van Toezicht) het risico is besproken dat het omvangrijke onderzoek van [kantoor] bij de buitenwacht, waaronder de Tweede Kamer en het (toenmalige) ministerie van Volkshuisvesting, te grote verwachtingen zou kunnen wekken, in die zin dat gerapporteerd is dat er zich bij [corporatie] geen andere onregelmatigheden hebben voorgedaan anders dan thans gerapporteerd. Om dit misverstand te vermijden heeft hij de hier aan de orde zijnde opmerking toegevoegd om eventuele te hoge verwachtingen bij te stellen. Niet alleen omdat dit – ook naar de mening van de RvT – een zinvolle toevoeging was waardoor misverstanden over de omvang (reikwijdte) en de diepgang van het onderzoek zouden worden vermeden, maar ook omdat een registeraccountant volgens het vertrouwensleerstuk ervoor moet waken dat zijn rapport bij het maatschappelijk verkeer geen hogere verwachting wekt dan op grond van de door hem verrichte werkzaamheden is gerechtvaardigd. Aan de mededeling gingen enkele van belang zijnde zinnen vooraf. De context van ‘ondeskundig toekijkend publiek’ in combinatie met het beperkte aantal onderzochte projecten vormen volgens appellant op zich al een deugdelijke grondslag voor de beperkende opmerking. Zij noodzaken daar zelfs toe. Als aanvullende grondslag heeft appellant verwezen naar de vier ernstige gebreken in het preventieve en curatieve controlestelsel bij [corporatie] . Er bestonden nauwelijks belemmeringen voor kwaadwillenden om onregelmatigheden te laten plaatsvinden. Gezien het belang van de beperking is deze in een afzonderlijke paragraaf opgenomen. Appellant stelt dat de beperking – slechts gekoppeld aan mogelijke onregelmatigheden – geen relatie heeft met de bestuurder en die relatie ook niet in het Rapport is gelegd. Daarvoor was geen reden nu appellant, getuige de melding dat geen aanwijzingen voor onregelmatigheden of fraude zijn aangetroffen, geen enkele reden had om aan de integriteit van de bestuurder te twijfelen. Het in wederhoor voorleggen van bedoelde mededeling dient volgens appellant geen enkel doel. [klager] kan geen enkel feit of omstandigheid aanvoeren die tot een wijziging van de mededeling zou kunnen leiden. Van een oordeel, zoals de accountantskamer meent, is geen sprake. Dat het onderzoek zich heeft beperkt tot slechts een deel van het grote aantal projecten, is een feit. Ook een feit is dat het systeem van interne controle van [corporatie] gebreken vertoonde. Dat onregelmatigheden bij de aanschaf en/of ontwikkeling van onroerend goed zonder de opsporingsmiddelen van het Openbaar Ministerie onontdekt kunnen blijven, is ook een feit. De mededeling is, aldus appellant, een feitelijke constatering en behoort de professional toe. Als al sprake zou zijn van een oordeel dan verplichten de regels en de jurisprudentie de accountant er niet toe het oordeel in wederhoor voor te leggen. Dat is alleen noodzakelijk indien dit vereist is om een deugdelijke grondslag te verkrijgen. Die grondslag was er. Ten slotte wijst appellant erop dat hij zich zeer wel bewust was van het persoonlijke karakter van het onderzoek en van de zorgvuldigheid die dit vereist. Hij heeft expliciet vermeld dat een onderzoek als het onderhavige niets zegt over het totale functioneren van de bestuurder, heeft meegedeeld dat geen aanwijzingen voor onregelmatigheden of fraude zijn aangetroffen en heeft in het kader van zijn werkzaamheden het beginsel van hoor en wederhoor uitermate zorgvuldig toegepast.
Beslissing
uitspraak te ondertekenen