In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 maart 2016, in de zaak tussen de Stichting Consumenten Platform Mondzorg en de Nederlandse Zorgautoriteit, werd de ontvankelijkheid van de appellante beoordeeld. De Stichting Consumenten Platform Mondzorg had beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit, waarin het bezwaar van de stichting tegen de Tariefbeschikking Tandheelkundige Zorg ongegrond was verklaard. De stichting stelde dat de tariefbeschikking in strijd was met het vrije verkeer van vestiging en diensten binnen de EU, omdat tandartsen hierdoor geen zorg op maat konden leveren.
Het College oordeelde dat de stichting geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook niet als consumentenorganisatie kon worden aangemerkt volgens artikel 105 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De stichting was opgericht met als doel de kwaliteit van de tandheelkundige zorg te bevorderen, maar het College concludeerde dat de statutaire belangen van de stichting niet rechtstreeks betrokken waren bij de tariefbeschikking. De stichting had niet kunnen aantonen dat zij op landelijk niveau als patiënten- of consumentenorganisatie opereerde.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk. Tevens werd de Nederlandse Zorgautoriteit veroordeeld in de proceskosten van de appellante, vastgesteld op € 992. Deze uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie als belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures en de vereisten die daaraan gesteld worden.