Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2016 op het hoger beroep van:
[klager] , te Woerden, appellant,
[accountant], betrokkene
Procesverloop in hoger beroep
Betrokkene heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Grondslag van het geschil
Per 1 juli 2006 is de vestiging te Schiphol-Rijk van [A] verkocht aan [C] BV, welke vennootschap haar statutaire naam op 2 augustus 2006 heeft gewijzigd in [D] B.V. (hierna [D] ). De door koopster verschuldigde koopprijs bedroeg € 175.000,--, waarvan een bedrag van € 50.000,-- later zou worden betaald.
Bij vonnis van 9 januari 2007 is het faillissement van [A] uitgesproken. De curator in dit faillissement heeft op 17 oktober 2007 aangifte van bedrieglijke bankbreuk gedaan tegen de bestuurders van [A] en de bestuurders van de stichting, onder wie appellant. De curator heeft in zijn aangifte onder meer verklaard dat hij geen bewijs van betaling heeft ontvangen betreffende de koopsom van € 125.000,-- en evenmin van het gedeelte van € 50.000,-- dat later zou worden betaald.
In het kader van de tegen hem lopende strafzaak heeft appellant in 2011 de beschikking gekregen over het door de FIOD samengestelde strafdossier, waarin zich onder meer de door betrokkene opgestelde jaarrekeningen 2006 en 2007 van [D] bevonden en de op 30 mei 2007 respectievelijk 18 augustus 2008 opgestelde samenstellingsverklaringen.
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ter zitting heeft appellant betoogd dat die koopovereenkomst niet rechtsgeldig is, nu daarbij de stichting, aan wie de koopsom bij voorbaat was verpand, is gepasseerd en [H] niet bevoegd was om deze te ondertekenen. Tevens is niet bekend of [G] wel gemachtigd was om betalingen te doen voor [D] .