In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een openbaar registeraccountant, tegen een uitspraak van de accountantskamer. De accountantskamer had op 17 oktober 2014 een klacht van [naam 2] gegrond verklaard, waarin werd gesteld dat appellant niet onafhankelijk had gehandeld bij het verrichten van werkzaamheden voor de vennootschap [naam 5] B.V. Appellant had de opdracht gekregen van [naam 4], de andere aandeelhouder, en werd verweten dat hij de belangen van [naam 4] had behartigd ten koste van [naam 2]. De accountantskamer legde appellant een berisping op, wat appellant als te zwaar beschouwde.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 9 maart 2016 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de weduwe van [naam 2] afwezig was. Het College oordeelde dat de accountantskamer de klacht niet onjuist had geformuleerd, maar dat de maatregel van berisping te zwaar was. Het College concludeerde dat appellant, hoewel hij niet meer als accountant voor [naam 5] werkzaam was, niet in direct contact had moeten treden met [naam 2] over de uitkomsten van zijn werkzaamheden voor [naam 4]. Het College vernietigde de maatregel van berisping en legde in plaats daarvan een waarschuwing op.
De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijkheid en professioneel gedrag van accountants, vooral in situaties waarin belangenconflicten kunnen ontstaan. Het College heeft de maatregel van waarschuwing als passend beoordeeld, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat appellant niet eerder tuchtrechtelijk was veroordeeld.