Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen
Academisch Medisch Centrumte Amsterdam,
Erasmus MCte Rotterdam,
Leids Universitair Medisch Centrumte Leiden,
Maastricht UMC+te Maastricht,
Universitair Medisch Centrum Groningente Groningen,
Radboudumcte Nijmegen,
Universitair Medisch Centrum Utrechtte Utrecht,
VUmcte Amsterdam,
(hierna gezamenlijk: de UMC’s)
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
– exclusief kapitaallasten – was voorgesteld door de commissie Le Grand.
Dat de kapitaallastenvergoeding die de UMC’s in totaal ontvangen voor alle door hen op zich genomen taken onder het nieuwe systeem mogelijk, zoals de UMC’s uit het PwC-rapport afleiden, € 36 miljoen per jaar minder bedraagt dan de vergoeding die de UMC’s (inclusief het DHAZ-kader) ontvingen onder het oude systeem (2011) dwingt naar het oordeel van het College niet tot de conclusie dat de kapitaallastencomponent van de onderhavige beschikbaarheidbijdrage onvoldoende is. Uit de in hoofdstuk 6 en 7 van het rapport genoemde kernpunten, waarbij volgens PwC niet aan de budgetneutraliteitstoets is voldaan, blijkt van verschillende oorzaken die ertoe hebben geleid dat mogelijk ten aanzien van enkele onderwerpen geen sprake is van de door NFU bedoelde budgetneutraliteit. In het rapport wordt echter geen uitspraak gedaan over de kapitaallastencomponent voor de opleidingsfunctie, zodat het rapport ook niet ter onderbouwing van dit standpunt van de UMC’s kan dienen.
De UMC’s hebben in reactie hierop aangevoerd dat het feit dat de vergoeding per fte aios voor de ziekenhuizen van klasse 2 (50 tot 150 aios) redelijk is, niet betekent dat de –fors lagere– vergoeding voor de UMC’s redelijk is. Zij stellen in dit verband dat de vergoeding per fte aios voor de UMC’s te laag is, omdat uitgegaan is van schaalvoordelen terwijl het maar zeer de vraag is of daadwerkelijk van schaalvoordelen sprake is. In ieder geval zijn de effecten van de zogenoemde schaalvoordelen nimmer onderzocht.
Het College overweegt dat deze onderverdeling reeds in het voorstel van de werkgroep van NVZ, NFU, Orde en ZN van 17 februari 2005 was opgenomen en dat de verhouding tussen het tarief voor de ziekenhuizen met 50 tot 150 aios en het tarief voor de UMC’s nadien niet of nauwelijks is gewijzigd. Er bestond, anders dan appellanten thans betogen, daarom geen reden voor verweerster om hiernaar nader onderzoek te doen. Appellanten hebben ook geen inhoudelijke aanknopingspunten aangedragen voor een dergelijk onderzoek.
Het College komt tot de conclusie dat ook dit rapport Berenschot bijdraagt aan de conclusie dat verweerster, in reactie op de tegenwerpingen van de UMC’s, aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de onderhavige beschikbaarheidbijdragen aan de eis van kostendekkendheid is voldaan.
Beslissing
mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.