1.1.Op 8 april 2014 hebben toezichthouders van het Waterschap Vechtstromen appellante gecontroleerd op de naleving van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De toezichthouders hebben geconstateerd dat de vegetatie van het talud van een aldaar gelegen perceelsloot, die in open verbinding staat met watergang 30-0-8-11, alsmede het talud van de perceelsloot in het midden van het perceel en het talud van de watergang 30-0-8-11, een geel/bruine kleur had en was doodgespoten. Van de situatie ter plaatse zijn foto’s gemaakt en de bevindingen zijn neergelegd in het boeterapport, gedagtekend en ondertekend op 7 juli 2014. Uit het boeterapport blijkt dat de toezichthouders hebben vastgesteld dat daarbij gebruik is gemaakt van het in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel Roundup Ultimate, toelatingsnummer 13865 N, met de werkzame stof glyfosaat. Het perceel waarop dit middel is gespoten, is eigendom van de heer [naam 1] ( [naam 1] ). [naam 1] heeft tegenover de toezichthouders verklaard dat het Loon- en Grondverzetbedrijf [naam 4] B.V. ( [naam 4] ) in opdracht van appellante het grasland heeft (dood)gespoten. Op 10 april 2014 heeft een medewerker van [naam 4] , de heer [naam 5] ( [naam 5] ), tegenover de toezichthouders een verklaring afgelegd, welke eveneens in het boeterapport is neergelegd. [naam 5] heeft het volgende verklaard: “Ik heb absoluut binnen de perceelgrenzen gespoten. Als ik het zie wegwaaien stop ik direct. Ik heb de kantdop gebruikt. De veldspuit is nieuw en is voorzien van 95% drift reducerende doppen. Op het moment van spuiten stond er wind, achteraf gezien te veel.”.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante op grond van de Regeling een randvoorwaardenkorting opgelegd van 3% op de in 2014 aangevraagde GLB-subsidies in verband met de niet-naleving van de hier als randvoorwaarde toepasselijke verplichting een gewasbeschermingsmiddel op de juiste manier en volgens de voorschriften te gebruiken als bedoeld in artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in samenhang met artikel 55 van Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Aan het primaire besluit is het boeterapport van 7 juli 2014 ten grondslag gelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de in het primaire besluit toegepaste randvoorwaardenkorting gehandhaafd.
3. Appellante voert aan dat het besluit tot het opleggen van de korting in strijd is met de uit de jurisprudentie voortvloeiende uitleg van de Regeling. Appellante betoogt dat een
niet-naleving van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden door in zijn opdracht werkzame derden alleen kan worden toegerekend wanneer sprake is van eigen schuld en dat in dit geval de eigen schuld ontbreekt. Appellante stelt daartoe dat zij een betrouwbare en ervaren loonwerker heeft ingeschakeld, dat de instructies naar de loonwerker duidelijk waren en voldeden aan de vereisten van een juist gebruik en dat zij erop heeft toegezien dat de loonwerker gebruik heeft gemaakt van deugdelijk materiaal. Appellante voert voorts aan dat de sloottaluds voor een deel zijn geraakt door een eigen inschattingsfout van de loonwerker met betrekking tot de wind die er ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden, ter plaatse stond.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gezien de omvang van de geconstateerde dode vegetatie niet anders geconcludeerd kan worden dan dat sprake is geweest van heel veel drift van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel. Er was geen sprake van kale plekken maar van doorlopende stroken dode vegetatie. De toezichthouders hebben geconstateerd dat over de lengte van drie sloten (waarvan een sloot aan beide zijden) de vegetatie tot aan het water dood was wat het gevolg was van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel. Verweerder heeft daarbij gewezen op de, als bijlage bij het boeterapport gevoegde, ter plaatse gemaakte foto’s. Volgens verweerder had de loonwerker moeten opmerken dat op het moment van het spuiten van het gewasbeschermingsmiddel sprake was van heel veel drift. Door desondanks niet te stoppen met spuiten, is sprake van een overtreding van de randvoorwaarde om gewasbeschermingsmiddelen op de juiste wijze toe te passen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante nalatigheid kan worden verweten nu zij de loonwerker niet de instructie heeft gegeven te stoppen met spuiten indien zou blijken dat het gewasbeschermingsmiddel niet op de juiste wijze kon worden toegepast.