ECLI:NL:CBB:2016:425

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
16/121 en 16/129
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de inhoud van een Nadere Regel betreffende declaratiebepalingen voor dure geneesmiddelen in de medisch specialistische zorg

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben de appellanten, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), beroep ingesteld tegen besluiten van de Nederlandse Zorgautoriteit (verweerster) met betrekking tot de Nadere Regel NR/CU-263. Deze Regel bevat bepalingen over de declaratie van dure externe geneesmiddelen, waaronder HIV-medicatie. De appellanten hebben hun beroepsgronden grotendeels ingetrokken, maar hebben één specifieke beroepsgrond behouden die zich richt op de wijze van declareren van deze dure geneesmiddelen. De verweerster heeft in eerdere besluiten de bezwaren van appellanten tegen de Nadere Regel ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2016 hebben de appellanten hun standpunten toegelicht, waarbij zij betoogden dat de uitzondering in de Nadere Regel voor HIV-medicatie in strijd is met de Zorgverzekeringswet. Het College heeft vastgesteld dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de inhoud van de Nadere Regel en niet op de tariefbeschikkingen. Het College oordeelt dat de verweerster de bezwaren van appellanten ten onrechte ontvankelijk heeft geacht en inhoudelijk heeft beslist, in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van appellanten tegen de wijze van declareren van dure geneesmiddelen niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 992,--. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 december 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/121 en 16/129
13950

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2016 in de zaak tussen

de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), te Utrecht, en

de
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)te Utrecht,
appellanten,
(gemachtigde: mr. J.G. Sijmons),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. H.M. den Herder).

Procesverloop

Met de tariefbeschikking van 30 juni 2015 TB/CU-2047-01 heeft verweerster prestatiebeschrijvingen en bijbehorende maximumtarieven voor (onder meer) medisch specialistische zorg vastgesteld zoals die met ingang van 1 januari 2016 in werking zouden treden. Voorafgaand aan de beoogde inwerkingtreding is de tariefbeschikking vervangen door de tariefbeschikking van 18 november 2015 TB/CU-2066-01. Deze is op 1 januari 2016 in werking getreden.
Voorts heeft verweerster op 30 juni 2015 de Nadere Regel NR/CU-263, Regeling medisch specialistische zorg vastgesteld. Deze bevat regels die zorgaanbieders die onder de reikwijdte van die regeling vallen in acht moeten nemen bij het leveren en registreren van prestaties en tarieven van (onder meer) medisch specialistische zorg. Ook de Nadere Regel is vóór de beoogde inwerkingtreding vervangen, namelijk door de Nadere Regel NR/CU-266. Deze is op 1 januari 2016 in werking getreden.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 januari 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerster de bezwaren van appellanten tegen de tariefbeschikking van 30 juni 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard. De daaruit voortvloeiende wijzigingen zijn verwerkt in de hiervoor genoemde tariefbeschikking van 18 november 2015.
Appellanten hebben afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016.
Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn namens NVZ verschenen [naam 1] en [naam 2] . Namens NFU zijn verschenen
[naam 3] en [naam 4] .
Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn voor verweerster verschenen mr. J. Bootsma en mr. A. Keijzer.

Overwegingen

1. Bij brief van 21 oktober 2016 hebben appellanten hun tegen de bestreden besluiten aangevoerde beroepsgronden ingetrokken, met uitzondering van de beroepsgrond betreffende “dure externe geneesmiddelen”. Deze beroepsgrond is gericht tegen de ongegrondverklaring door verweerster van het bezwaar dat appellanten hebben gemaakt tegen de wijze waarop verweerster de (dure) externe geneesmiddelenvoorziening in de Nadere Regel via de declaratiebepalingen geneesmiddelen en via uitleg van het begrip “eigen patiënt” voor rekening brengt van de ziekenhuizen waaraan de medisch specialist is verbonden die deze medicatie heeft voorgeschreven. De beroepsgrond is thans alleen nog gericht tegen de wijze waarop de HIV-medicatie dient te worden gedeclareerd, in het geval de patiënt deze medicijnen ontvangt in een andere instelling dan de instelling die deze medicatie heeft voorgeschreven.
2. Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat verweerster in artikel 30, zesde lid van de Nadere Regel NR/CU-263 een artikel met declaratiebepalingen voor geneesmiddelen heeft opgenomen. Dit artikellid luidt als volgt:
“6. Declaratiebepalingen geneesmiddelen
a. Een geneesmiddel dat intramuraal, dus ‘binnen de muren’ van een instelling, wordt voorgeschreven en toegepast aan een patiënt, wordt gedeclareerd door de instelling waar dat geneesmiddel is toegepast.
b. In afwijking van het gestelde onder a geldt dat:
- geneesmiddelen die enkel en alleen vallen onder de te verzekeren prestatie ‘geneeskundige zorg zoals medisch specialisten die plegen te bieden’ als bedoeld in artikel 2.4 van het Besluit zorgverzekering, en
- geneesmiddelen voor de behandeling van HIV,
dienen te worden gedeclareerd door de zorgverlener waarvan de patiënt voor de toepassing van deze geneesmiddelen ‘eigen patiënt’ is en waarvan de op deze geneesmiddelen betrekking hebbende zorg niet is overgenomen door een andere zorgverlener.
c. Declaratie van geneesmiddelen bedoeld onder a en b geschiedt als onderdeel van een DBC-zorgproduct, of via een aparte declaratietitel indien voor het betreffende geneesmiddel een add-on is vastgesteld en deze is opgenomen in de Prestatie- en tarieventabel add-on geneesmiddelen.”
3. In de bestreden besluiten heeft verweerster overwogen dat de bezwaren van appellanten geen aanleiding geven om het primaire besluit te herzien. De bepaling is gehandhaafd in de Nadere Regel NR/CU-266, die op 1 januari 2016 in werking is getreden.
4. Appellanten onderschrijven het bepaalde in artikel 30, zesde lid, onder a van de Nadere Regel, waarin volgens hen op juiste wijze de ‘hoofdregel’ is vastgelegd.
Het betoog van appellanten strekt ertoe dat de uitzondering zoals is neergelegd onder b, althans voor wat betreft de HIV-medicatie, moet komen te vervallen. Appellanten zijn van mening dat deze uitzondering in strijd is met het wettelijke systeem: uit de Zorgverzekeringswet en artikel 2.4 van het Besluit zorgverzekering volgt immers dat de aanspraak bij verblijf in de instelling ook alle benodigde farmaceutische zorg omvat. Appellanten zien de in artikel 30, zesde lid, onder b van de Nadere Regel neergelegde uitzondering als een “systeemfout”. Appellanten verzetten zich daartegen. Het accepteren daarvan kan volgens hen voorts tot andere problemen in de toekomst leiden.
5. Het College constateert dat het beroep, zoals dit thans voorligt, betrekking heeft op artikel 30, zesde lid, onder b, tweede gedachtestreepje, van de Nadere Regel.
5.1
De bepalingen in de Nadere Regel zijn, anders dan hetgeen wordt bepaald in een tariefbeschikking, aan te merken als algemeen verbindende voorschriften. In een tariefbeschikking wordt, op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wmg, vastgelegd welke tarieven rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht. De Nadere Regel bevat algemene regels die zorgaanbieders die onder de reikwijdte daarvan vallen in acht moeten nemen bij het leveren en registreren van prestaties en tarieven van (onder meer) medisch-specialistische zorg. In het kader van een beroep tegen een tariefbeschikking kunnen deze algemene regels wel exceptief worden getoetst.
5.2
Het College stelt vast dat het onderhavige beroep geen betrekking heeft op de tariefbeschikking van 30 juni 2015 dan wel 18 november 2015, doch uitsluitend op de inhoud van de Nadere Regel. Appellanten hebben immers de tarieven voor de HIV-medicatie als zodanig, zoals deze zijn neergelegd in de tariefbeschikkingen, niet aangevochten. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de wijze waarop dure geneesmiddelen – althans HIV-geneesmiddelen – dienen te worden gedeclareerd, zoals bepaald in de Nadere Regel. Aangezien die bepaling als algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt, staat tegen de inhoud daarvan op grond van artikel 8:3, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep open en kan daartegen gelet op artikel 7:1, eerste lid, Awb, dus ook geen bezwaar worden gemaakt. Van exceptieve toetsing kan in dit geval dus evenmin sprake zijn.
6. Het College zal het beroep gegrond verklaren, nu verweerster de bezwaren van appellanten tegen (de wijze van declareren van) dure externe geneesmiddelen in strijd met artikel 8:3 onder a, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid en artikel 7:11, eerste lid, van de Awb ontvankelijk heeft geacht en inhoudelijk daarop heeft beslist.
Het College zal de bestreden besluiten op dit punt vernietigen. Het College ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door die bezwaren alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Het College veroordeelt verweerster in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de twee samenhangende zaken vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij het bezwaar tegen (de wijze van declareren van) dure geneesmiddelen ongegrond is verklaard;
  • verklaart de bezwaren van appellanten tegen (de wijze van declareren van) dure geneesmiddelen niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerster op om aan ieder der appellanten het betaalde griffierecht van € 334,-- te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. H.S.J. Albers en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2016.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.M. Bancken