In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin de appellant, een controlerend accountant, werd verweten een goedkeurende controleverklaring te hebben afgegeven bij de jaarrekening van Vannel Bouwbedrijf B.V. voor het jaar 2010. De accountantskamer oordeelde dat de financiële positie van Vannel te positief was weergegeven, omdat de deelneming in Veldhoven Habraken voor een te hoog bedrag was opgenomen. De appellant had zich bij de controle van de waardering van de grond gebaseerd op onjuiste informatie en had onvoldoende controle-informatie over de waardering van de grond. De accountantskamer verklaarde de klachtonderdelen A en G gedeeltelijk gegrond en legde een maatregel van berisping op.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij over voldoende controle-informatie beschikte en dat de accountantskamer ten onrechte had geoordeeld dat hij niet kritisch genoeg had gehandeld. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de accountantskamer in sommige opzichten terecht had geoordeeld, maar dat de appellant in andere opzichten geen tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. Het College heeft de maatregel van berisping bevestigd, maar de uitspraak van de accountantskamer ten aanzien van klachtonderdeel A.III vernietigd, omdat de appellant zich had gehouden aan de wet en geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen had gepleegd.
De uitspraak benadrukt het belang van een professionele en kritische houding van accountants bij het uitvoeren van controlewerkzaamheden, vooral in situaties waarin de waardering van activa van groot belang is voor de financiële positie van een onderneming. Het College heeft de uitspraak op 1 december 2016 gedaan, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.