ECLI:NL:CBB:2016:32

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
16/48
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende keuring van boomkwekerijgewassen

In deze zaak heeft de verzoekster, een boomkwekerij, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw. De verweerster had op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 een bedrag van € 6.959,94 in rekening gebracht voor de keuring van boomkwekerijgewassen. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde dat het niet betalen van het bedrag zou leiden tot het stilleggen van haar keuringen en daarmee haar bedrijfsvoering zou belemmeren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, hoewel de verzoekster het spoedeisende belang van haar verzoek heeft onderbouwd, zij geen argumenten heeft aangedragen die erop wijzen dat betaling van het in rekening gebrachte bedrag op dat moment niet van haar kan worden gevergd. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat het nadeel dat de verzoekster zou lijden door betaling van de factuur, indien zij in beroep in het gelijk wordt gesteld, volledig ongedaan kan worden gemaakt. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/48
11050
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , verzoekster,

en

de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw, verweerster

(gemachtigde: mr. R.G.J. Broenink).

Procesverloop

Bij factuur van 8 december 2015 heeft verweerster aan appellante op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 een bedrag in rekening gebracht van € 6.959,94 voor de keuring van boomkwekerijgewassen.
Bij besluit van 14 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.
Verzoekster heeft een boomkwekerij te [plaats] . Verzoekster betwist het door verweerster in rekening gebrachte bedrag en heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen die voorziet in uitstel van betaling totdat op het beroep is beslist. Volgens verzoekster bestaat het spoedeisende belang eruit dat wanneer zij het bedrag niet betaalt, verweerster de keuringen zal staken en er door verzoekster geen teeltmateriaal meer in het verkeer gebracht mag worden. Nu volgens verzoekster verweerder de gehele kwekerij van verzoekster als teeltmateriaal beziet, zou dat volgens haar betekenen dat haar bedrijf op slot gaat.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment de vereiste onverwijlde spoed ontbreekt en overweegt daartoe als volgt. Verzoekster heeft het door haar gestelde spoedeisend belang onderbouwd door te wijzen op de gevolgen die het onbetaald laten van het in rekening gebrachte bedrag volgens haar heeft. Zij heeft evenwel geen argumenten aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat betaling van dat bedrag op dit moment niet van haar kan worden gevergd. Gelet hierop valt niet in te zien dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het nadeel dat verzoekster lijdt door betaling van de factuur zou immers, indien zij in beroep in het gelijk wordt gesteld, volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.
4. Aangezien het verzoek gelet op het vorenstaande kennelijk ongegrond is, zal de voorzieningenrechter het verzoek met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. M.S. van den Berg