ECLI:NL:CBB:2016:229

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
15/978
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van een hoger beroep tegen tijdelijke doorhaling ex artikel 41 Wtra

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van appellant, die in hoger beroep ging tegen een tijdelijke doorhaling van zijn inschrijving als accountant. Appellant, die sinds 12 november 2007 ingeschreven stond als accountant-administratieconsulent, was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek naar onjuist ingevulde aangiften omzetbelasting en het telen van hennep. De NBA had op basis van deze omstandigheden een verzoek ingediend tot tijdelijke doorhaling van zijn inschrijving, wat door de accountantskamer was toegewezen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar verklaarde ter zitting dat hij geen behoefte meer had aan een inhoudelijke beoordeling, aangezien hij zich richtte op het zo snel mogelijk hervatten van zijn werkzaamheden als accountant. Het College heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen procesbelang meer had. De uitspraak van de accountantskamer is daarmee onherroepelijk geworden, en de tijdelijke doorhaling is per 26 november 2015 komen te vervallen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/978
20150

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2016 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats 1] , appellant

(gemachtigde: mr. J.C. de Goeij),
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 26 november 2015, gegeven op een verzoek ex artikel 41 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) tot het treffen van een voorlopige voorziening, op 16 oktober 2015 door
het bestuur van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA), mede namens de voorzitter van de NBA,ingediend ten aanzien van appellant.
(gemachtigde van de NBA: mr. A.M. Manshande-Nonhof).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 26 november 2015, met nummer 15/2224 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:125).
De NBA heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De NBA heeft zich laten vertegenwoordigen voor haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant stond sinds 12 november 2007 ingeschreven in het register als accountant-administratieconsulent. Hij hield als openbaar accountant praktijk onder de naam “ [naam 2] ” te [plaats 1] .
1.3
In de periode tussen 24 september 2013 en 29 september 2014 is een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het indienen van opzettelijk onjuist ingevulde aangiften omzetbelasting ten aanzien van verschillende periodes in de kalenderjaren 2012 en 2013 door een aantal vennootschappen onder firma en de betrokkenheid van appellant daarbij.
1.4
Tijdens doorzoekingen in het kader van voornoemd onderzoek zijn op 23 april 2014 twee hennepplantages aangetroffen, waarvan één in de garage van de woning van appellant aan de [adres 1] te [plaats 1] en één in een door appellant gehuurd gedeelte van een loods aan [adres 2] te [plaats 2] .
1.5
Bij vonnis van 23 september 2015 van de rechtbank Amsterdam is appellant voor het meermalen opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf, waarvan vier voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Appellant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
1.6
Bij verstekvonnis van 23 november 2015 van de rechtbank Noord-Nederland is appellant wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod (het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van in casu hennep) veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Appellant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
Het verzoekschrift van de (voorzitter van de) NBA, strekkende tot het opleggen van een tijdelijke doorhaling van de inschrijving van appellant in de registers, houdt in dat sprake is van een ernstig vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (tot 1 januari 2013) respectievelijk artikel 42, eerste lid van de Wet op het accountantsberoep (Wab) (sinds 1 januari 2013). De NBA heeft zich daarbij gebaseerd op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2015. Op grond van het rechtelijk oordeel in die uitspraak heeft de NBA zich op het standpunt gesteld dat appellant heeft gehandeld (en nagelaten) in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag als bedoeld in de Verordening Gedragscode AA’s (VGC).
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van appellant in de registers, als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) met onmiddellijke ingang tijdelijk doorgehaald. De accountantskamer heeft daartoe overwogen dat het verzoek van de NBA samenhangt met een klacht tegen appellant die is ingediend door het Openbaar Ministerie (OM), welke klacht is gebaseerd op het voornoemde strafrechtelijk vonnis van de rechtbank en op de in de woning van appellant en een door hem gehuurde loods aangetroffen hennepplantages. De klacht van het OM, die tegelijk met het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting van de accountantskamer is behandeld, is door appellant onvoldoende weersproken. De accountantskamer heeft in een en ander voldoende grond gezien voor het oordeel dat hier zodanig zwaarwegende belangen in het geding zijn dat het tijdelijk doorhalen van appellant bij wijze van voorlopige voorziening is aangewezen, mede teneinde derden te beschermen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het College stelt voorop dat het verzoek van de NBA tot tijdelijke doorhaling van de inschrijving van appellant in de registers met ingang van 26 november 2015 samenhangt met vorenbedoelde klacht van het OM. De accountantskamer heeft die klacht bij uitspraak van 8 januari 2016 (15/2044 Wtra AK) gegrond verklaard en appellant de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers opgelegd. De accountantskamer heeft de termijn waarbinnen appellant zich niet opnieuw in de registers kan laten inschrijven bepaald op tien jaren.
3.2
Tegen de uitspraak van de accountantskamer van 8 januari 2016 heeft appellant eveneens hoger beroep ingesteld bij het College. In de uitspraak van heden, onder zaaknummer 16/107, heeft het College het hoger beroep van appellant tegen die uitspraak van de accountantskamer ongegrond verklaard. Door deze uitspraak is de uitspraak van de accountantskamer op de klacht onherroepelijk geworden en is op grond van artikel 42 van de Wtra de tijdelijke doorhaling van de inschrijving per 26 november 2015 komen te vervallen.
3.3
Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep ten aanzien van de tijdelijke doorhaling per 26 november 2015, indien het College binnen afzienbare tijd uitspraak doet op het hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer op de klacht van het OM. Het is appellant (uitsluitend) erom te doen zo snel mogelijk weer werkzaamheden als accountant te kunnen gaan verrichten.
3.4
Nu het College definitief uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer op de klacht van het OM en dat hoger beroep ongegrond is verklaard, ziet het College in de verklaring van appellant ter zitting aanleiding het hoger beroep ten aanzien van de tijdelijke doorhaling per 26 november 2015 niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
3.5
De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V Wtra.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. drs. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.T. Plouvier