ECLI:NL:CBB:2016:225

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
15/781
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen maatregel van doorhaling inschrijving accountant wegens tekortkomingen in kwaliteitsbeheersing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een accountant, tegen een uitspraak van de accountantskamer die op 24 augustus 2015 een klacht gegrond verklaarde en een maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het register oplegde voor een periode van achttien maanden. De klacht was ingediend door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en betrof tekortkomingen in het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van appellant. Appellant was sinds 1 maart 1994 ingeschreven in het register en had zijn praktijk in [plaats]. De accountantskamer oordeelde dat appellant niet voldeed aan de eisen van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (VoKwb) en dat hij had gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (VGC).

Tijdens de zitting op 13 mei 2016 heeft appellant zijn verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat hij veel had geïnvesteerd in het verbeteren van zijn praktijk en verzocht om een aanvullende hertoetsing. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de opgelegde maatregel passend was, gezien de ernst van de tekortkomingen en het feit dat appellant zijn verbeteringen niet voldoende had onderbouwd. Het College heeft de bestreden uitspraak van de accountantskamer onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/781
20150

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2016 op het hoger beroep van:

[naam 1] AA, te [plaats] , appellant

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 24 augustus 2015, gegeven op een klacht, op 1 april 2015 door de
Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)ingediend tegen appellant (gemachtigde van NBA: mr. M.L. Batting en mr. G.M.C. Neuteboom-Klink).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 24 augustus 2015, met nummer 15/707 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2015:99).
De NBA heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Appellant is verschenen. De NBA heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Nijland, vergezeld van [naam 2] AA.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant is sinds 1 maart 1994 ingeschreven in het register van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, thans het register van de NBA, en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent in zijn praktijk [naam 3] te [plaats] .
1.3
Op 28 november 2008 is de praktijk van appellant in het kader van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (VPPT) voor het eerst getoetst. Op basis van deze toetsing heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA, thans de Raad voor Toezicht, (de Raad) geoordeeld dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van appellant niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Het daarop door appellant ingediende verbeterplan heeft de Raad onvolledig bevonden, waarna appellant een aangepast verbeterplan heeft ingediend dat de Raad heeft goedgekeurd.
1.4
Op 12 februari 2014 heeft een hertoetsing van de praktijk van appellant plaatsgevonden op grond van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (VoKwb), die de VPPT per 1 januari 2014 heeft vervangen. Het bij brief van 13 juni 2014 aan appellant gezonden eindoordeel van de Raad naar aanleiding van die hertoetsing luidt dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat de accountantspraktijk van appellant ten tijde van de hertoetsing van 12 februari 2014 niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3 van de voor de hertoetsing geldende VoKwb en dat appellant heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (VGC).
2.2
In het bijzonder wordt appellant verweten:
a. dat sprake is van algemene tekortkomingen in het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing;
b. dat in twee samenstellingsdossiers sprake is van tekortkomingen in:
 de opdrachtaanvaarding en –continuering;
 de planning;
 de uitvoering en documentatie van werkzaamheden;
c. dat in twee controle-dossiers sprake is van tekortkomingen in:
 de opdrachtaanvaarding en –continuering;
 de planning;
 de uitvoering en documentatie.
2.3
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard, ter zake aan appellant de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 2, onder e, van de Wet tuchtrechtspraak accountant (Wtra) opgelegd en de termijn waarbinnen appellant niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven bepaald op achttien maanden.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Appellant bestrijdt niet het oordeel van de accountantskamer dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft als in de klacht omschreven, maar stelt slechts de opgelegde maatregel ter discussie, zodat het College uitgaat van de juistheid van de gegrondverklaring van de klacht door de accountantskamer. Appellant verzoekt het College zijn inschrijving in het register ongewijzigd te laten en hem een (aanvullende) hertoetsing te laten ondergaan zodat hij kan bewijzen dat hij de accountantstitel met recht kan blijven voeren. Daartoe voert appellant aan dat hij na de door NBA uitgevoerde hertoetsing veel geld, tijd en energie heeft geïnvesteerd om met zijn kantoor het vereiste kwaliteitsniveau te bereiken. Appellant is aan de slag gegaan met de tekortkomingen die zijn geconstateerd en heeft daarbij de hulp ingeroepen van een extern bureau, Extendum. Hij heeft een kwaliteitshandboek opgesteld. Hij heeft een klachten- en incidentenregeling opgesteld. Hij gebruikt de documentatie die noodzakelijk is voor een goede dossiervorming. Hij voldoet aan zijn PE-verplichtingen. De afgelopen jaren zijn in financiële en emotionele zin zwaar geweest, onder meer door de overname van een administratiekantoor en het ontslag van een medewerker.
3.2
Het College acht de door de accountantskamer opgelegde maatregel, gelet op de omstandigheden van dit geval, waaronder het aantal en de ernst van de vastgestelde verwijten, passend en geboden en ziet in hetgeen appellant betoogt geen aanleiding voor het laten uitvoeren van een (aanvullende) hertoetsing. Daarbij neemt het College in het bijzonder in aanmerking dat appellant zijn overtuiging, dat verbeteringen dringend noodzakelijk zijn, onvoldoende in concrete resultaten heeft omgezet, ofschoon de eerste toetsing ruim zeven jaar geleden en de hertoetsing ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Zijn stelling dat hij thans op de juiste weg is, heeft appellant niet nader onderbouwd en aldus niet aannemelijk gemaakt. Tegen de achtergrond van de toetsing en de hertoetsing en de begeleiding door het externe bureau had appellant zijn stelling in elk geval meer gewicht kunnen geven door bijvoorbeeld een sluitende analyse van de gehele praktijk te maken, de concrete bereikte verbeteringen duidelijk en specifiek te beschrijven en de stand van zaken te laten verifiëren door een externe deskundige. Hij heeft dit niet gedaan. Veelzeggend in dit verband vindt het College voorts de omstandigheid dat appellant een voor eind 2015 geplande audit door Extendum heeft verzet naar juli 2016, omdat, zo heeft appellant ter zitting verklaard, zijn praktijk in december 2015 nog onvoldoende op orde was.
4. Gelet op het voorgaande onderschrijft het College de bestreden uitspraak. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
5. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. L.S. Frakes en mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. J.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.J. de Jong