In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een accountant, tegen een uitspraak van de accountantskamer die op 24 augustus 2015 een klacht gegrond verklaarde en een maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het register oplegde voor een periode van achttien maanden. De klacht was ingediend door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en betrof tekortkomingen in het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van appellant. Appellant was sinds 1 maart 1994 ingeschreven in het register en had zijn praktijk in [plaats]. De accountantskamer oordeelde dat appellant niet voldeed aan de eisen van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (VoKwb) en dat hij had gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode AA’s (VGC).
Tijdens de zitting op 13 mei 2016 heeft appellant zijn verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat hij veel had geïnvesteerd in het verbeteren van zijn praktijk en verzocht om een aanvullende hertoetsing. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de opgelegde maatregel passend was, gezien de ernst van de tekortkomingen en het feit dat appellant zijn verbeteringen niet voldoende had onderbouwd. Het College heeft de bestreden uitspraak van de accountantskamer onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.