Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2016 in de zaak tussen
Academisch Medisch Centrumte Amsterdam,
Erasmus MCte Rotterdam,
Leids Universitair Medisch Centrumte Leiden,
Maastricht UMC+te Maastricht,
Universitair Medisch Centrum Groningente Groningen,
Radbouducte Nijmegen,
Universitair Medisch Centrum Utrechtte Utrecht,
VUmcte Amsterdam,
(hierna gezamenlijk: de UMC’s)
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
De UMC’s hebben erop gewezen dat met de Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg universitaire medische centra (BR/CU 2099) vanaf 2013 een bedrag van ongeveer € 41 miljoen per jaar uit het voormalige DHAZ-kader beschikbaar is gesteld voor de kapitaallasten academische component. Een aanzienlijk deel van het voormalige DHAZ-kader, namelijk een bedrag in de orde van grootte van ruim € 36 miljoen op jaarbasis, wordt onder het nieuwe stelsel niet meer vergoed. Daarnaast is volgens de UMC’s sprake van een à fonds perdu problematiek. Daarmee doelen de UMC’s op het feit dat de kosten van rente en afschrijvingen van hun gebouwen, door de à fonds perdu financiering in het verleden, kunstmatig laag zijn. Bij het indienen van een aanvraag op grond van de Beleidsregel garantieregeling kapitaallasten 2011 t/m 2016 (BR/CU-2001) zijn de UMC’s ten opzichte van de algemene ziekenhuizen, die hun kapitaallasten onder het oude stelsel steeds hebben nagecalculeerd, in het nadeel, omdat de minimaal gegarandeerde vergoeding een percentage betreft van de kapitaallastenvergoeding voor het laatste jaar waarin nacalculatie op die vergoeding heeft plaatsgevonden. Deze nadelige effecten van de overgangsregeling komen bovenop het “gat” in de kapitaallastenvergoeding dat ontstaat door het loslaten van het voormalige DHAZ-kader.
niethet geval is. Evenmin is, anders dan in het bestreden besluit kan worden gelezen, in de Beleidsregel Beschikbaarheidsbijdrage 2012 (BR/CU-2063) of de deze laatste vervangende Beleidsregel Beschikbaarheidsbijdrage 2012 (BR/CU-2071) opgenomen dat de beschikbaarheidbijdragen voor 2012 zijn aangevuld met kapitaallastenvergoedingen op basis van het DHAZ-convenant. Ook feitelijk is dat niet het geval. Zoals hiervoor in nr. 4 is vermeld, heeft verweerster in het verweerschrift alsnog erkend dat in de beschikbaarheidbijdragen voor 2012 geen vergoeding voor kapitaallasten is begrepen.
Dat het vergoeden van 100% van die kapitaallasten, zoals uit het advies van verweerster van 20 juli 2012 volgt, kennelijk een ingewikkelde operatie is die zal leiden tot “aanzienlijke procedurele wijzigingen en administratieve lasten” voor verweerster, is onvoldoende reden om af te wijken van de eis van kostendekkendheid en kan niet rechtvaardigen dat het risico ten aanzien van de kapitaallasten voor de publieke functies afgewenteld wordt op de UMC’s. Verweerster zal derhalve opnieuw op de bezwaren van de UMC’s dienen te beslissen, op zodanige wijze dat alsnog aan de eis van kostendekkendheid wordt voldaan. Aangezien verweerster nader onderzoek zal dienen te verrichten naar de vraag op welke wijze alsnog aan de eis van kostendekkendheid wordt voldaan, waarbij mogelijk overleg dient te worden gepleegd met de minister van VWS over de budgettaire gevolgen en administratieve lasten van de door verweerster te kiezen oplossing, zal het gebrek naar verwachting niet binnen korte termijn kunnen worden hersteld, zodat de onderhavige zaak zich niet leent voor toepassing van de bestuurlijke lus.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de UMC’s met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 328,-- aan de UMC’s te vergoeden;