In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een intermediaire onderneming, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij haar registratie als intermediaire onderneming met onmiddellijke ingang was geschrapt. Dit besluit was genomen op grond van artikel 38a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, in samenhang met de Wet Bibob, vanwege het ernstige gevaar dat de registratie zou worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich bij het nemen van het primaire besluit had gebaseerd op een advies van het Landelijk Bureau Bibob, waarin werd geconcludeerd dat er een ernstig gevaar bestond voor misbruik van de registratie. Verzoekster voerde aan dat het primaire besluit gebrekkig was gemotiveerd en onevenredig bezwarend, aangezien een aantal van de opgelegde boetes nog niet in rechte vaststond.
Na het horen van de partijen en het in overweging nemen van de feiten, heeft de voorzieningenrechter besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 992,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat het in werking treden van het primaire besluit op dat moment onvoldoende gerechtvaardigd was, gezien de ingrijpende gevolgen voor verzoekster.