ECLI:NL:CBB:2016:156

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
16/494
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van taxivergunning wegens gevaarlijk rijgedrag en bedreiging

In deze zaak heeft verzoeker, een taxichauffeur, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de schorsing van zijn Taxxxivergunning door de gemeente Amsterdam. De schorsing was opgelegd voor de duur van één maand, naar aanleiding van een incident op 3 oktober 2015 waarbij verzoeker met gevaarlijk rijgedrag de toezichthouder zou hebben bedreigd. De voorzieningenrechter heeft op 9 juni 2016 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Verzoeker betwistte de overtredingen en voerde aan dat hij geen gevaarlijk rijgedrag had vertoond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat verzoeker met te hoge snelheid langs de verbalisant was gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij in strijd had gehandeld met de regels voor chauffeurs met een Taxxxivergunning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de schorsing van de vergunning terecht was opgelegd en er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van zowel de toezichthouder als andere weggebruikers.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/494
14914
uitspraak van de voorzieningenrechter van op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2016 (primair besluit) heeft verweerder de taxivergunning van appellant voor de Amsterdamse opstapmarkt (de Taxxxivergunning) op grond van de Taxiverordening Amsterdam 2012 voor de duur van één maand geschorst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. De gemachtigden van partijen en verzoeker zijn verschenen. Ter zitting is [naam 3] , meegebracht door verweerder, als getuige gehoord. Verweerder heeft ter zitting een nieuw gedingstuk ingediend.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
1.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De schorsing van de Taxxxivergunning, in het kader waarvan verzoeker overeenkomstig het primaire besluit op 20 mei 2016 voor de periode tot 20 juni 2016 zijn Taxxxiraamkaart en keycard heeft ingeleverd, blokkeert voor appellant tijdelijk zijn toegang tot de, voor zijn broodwinning belangrijke, opstapmarkt.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
In een op 8 oktober 2015 op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevinding (RVB) van bijzonder opsporingsambtenaar (BOA) [naam 3] van de gemeentelijke dienst Handhaving en Toezicht van de gemeente Amsterdam (verbalisant) is het navolgende vermeld.
“Op, zondag 3 oktober 2015, omstreeks 4.40 uur, bevond ik mij in uniform gekleed, op een opvallende dienstmotor, op de voor het openbaar rij en ander verkeer openstaande weg, te weten de brug Utrechtsestraat met de Herengracht te Amsterdam. Ik zag daar een taxivoertuig komende van uit de richting Rembrandtplein gaan de in de richting Utrechtsestraat schuin op deze brug stilstaan, met het kennelijke doel om de buffer van de taxistand plaats te betreden. (..) Ik zag dat voornoemde taxichauffeur met zijn taxivoertuig (..) vervolgens de buffer opreed en stil ging staan als derde taxivoertuig op de buffer.
Ik reed vervolgens met mijn herkenbare dienstmotor, naar de taxichauffeur toe en ging naast hem staan. Ik zag dat de taxichauffeur naar mij keek en zijn portierraam liet zakken. Ik zei vervolgens tegen de taxichauffeur dat ik een overtreding had geconstateerd en gaf hem de aanwijzing dat hij mij even moest volgen. Ik hoorde de taxichauffeur tegen mij zeggen” dat hij nu als derde in de rij stond en met mij niets te maken had”. Ik vorderde vervolgens de taxichauffeur om mij te volgen naar plaats van onderzoek. Ik hoorde de taxichauffeur tegen mij zeggen” ik heb met jou niets te maken” Ik zag dat de taxichauffeur boos werd. Ik zag dat hij rood aanliep van kwaadheid. Ik zei vervolgens tegen de taxichauffeur dat ik hem nu voor de tweede keer vorderde om mij te volgen, en als hij daar niet aan zou voldoen ik hem daarvoor een bekeuring ging geven, Ik zag aan de taxichauffeur dat hij niet ging voldoen aan mijn vordering en hoorde hem tegen mij zeggen” ik wil je legitimatie zien, ik wil hem nu zien”. Ik reed vervolgens mijn dienstmotor voor het taxivoertuig en zette hem op de standaard en stapte af en liep naar de taxichauffeur. Ik hoorde de taxichauffeur nogmaals zeggen “Ik wil je naam en je nummer, ik wil je legitimatie zien”. Ik heb mij vervolgens op zijn verzoek gelegitimeerd. Ik gaf de taxichauffeur de aanwijzing dat hij zijn taxivoertuig aan de overkant van de straat moest gaan zetten en dat ik dan bij hem zou komen om het een en ander op papier te zetten aangaande de overtredingen die hij had begaan. Ik deed dit om de andere taxivoertuigen niet te hinderen in hun werkzaamheden om klanten netjes vanaf de taxistandplaats te vervoeren, Ik zag dat de taxichauffeur erg boos was en nog steeds niet wilde meewerken. Ik liep richting mijn dienstmotor om op te stappen en samen naar de overkant van de brug te rijden alwaar we rustig zonder overlast te geven het een en ander konden regelen.
Ik zag en hoorde dat de taxichauffeur met een hoog toerental van zijn motor wild wegreed, waardoor hij mijn rechterbeen op 10 centimeter na miste. Ik voelde me door deze actie van de taxichauffeur bedreigd in de uitoefening van mijn werkzaamheden en derhalve was mijn veiligheid in gevaar.
Ik zag vervolgens dat de taxichauffeur met hoge snelheid weg reed de Herengracht op richting het Thorbeckeplein. Ik zag dat door deze actie de taxichauffeur zich onttrok aan de staande houding. Ik zag tevens dat overige weggebruikers door deze actie in gevaar kwamen. Ik zag dat de aldaar aanwezige verkeersregelaar hier van schrok. Ik zag ook dat het verkeer van uit de Herengracht op de kruising met de Utrechtsestraat hier van schrok, zij hadden net van de verkeersregelaar het teken gekregen dat ze konden oprijden. Ik stapte vervolgens op mijn dienstmotor en reed achter de taxichauffeur aan. Ik zag dat de taxichauffeur verderop de Herengracht zijn taxivoertuig tot stilstand bracht in een parkeervak voor het opladen
van elektrische voertuigen, Ik zag dat het Herengracht ter hoogte van perceel 577 betrof. Ik zette vervolgens mijn dienstmotor voor het taxivoertuig en stapte af en liep richting de taxichauffeur. Ik zag dat hij zijn linker portierraam open had staan. Ik vorderde vervolgens een geldig op zijn naam staand identiteit bewijs ter inzage te overhandigen. Ik zag dat de taxichauffeur zijn paspoort pakte en deze aan mij liet zien, en zijn paspoort vervolgen naar boven en beneden bewoog zodat ik geen inzage had. Ik vorderde vervolgen dat hij dit bewijs aan mij diende te overhandigen. Ik zag dat hij dit niet ging doen. Ik zag dat de taxichauffeur uit de taxi stapte en vervolgens hoorde ik dat de taxichauffeur tegen mij zei “dat ik dit niet mocht en dat hij met mij niets te maken had en dat hij nu de politie ging bellen”. Ik zei vervolgens dat hij dit moest doen. Ik heb vervolgens de chauffeur aangehouden ter zaken het niet op eerste vordering tonen van een geldig op zijn naam staand identiteitsbewijs. Ik zag dat de politie na ongeveer 3 minuten arriveerde op de Herengracht ter hoogte van perceel 577. Ik hoorde de politie tegen de chauffeur zeggen dat hij alle medewerking moest verlenen, Ik had na overleg met de politie besloten om de bekeuringen niet uit te schrijven en alleen het traject van de Taxiverordening te volgen en na overleg met de hulp Officier van Justitie heeft de taxichauffeur afgezien van zijn voorgeleiding.”
2.2.
Voormelde bevindingen zijn voor verweerder aanleiding geweest om appellant met een brief van 30 oktober 2015 te berichten dat hij voornemens is de Taxxxivergunning van appellant te schorsen voor de duur van twee maanden omdat appellant heeft gehandeld in strijd met het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Appellant heeft op 10 november 2015 zijn zienswijze op dit voornemen ingediend, samengevat inhoudend dat de verbalisant onbetrouwbaar is omdat er sprake is van een persoonlijke vete. Hij heeft bij zijn zienswijze twee getuigenverklaringen en een door hem ingediende klacht over de verbalisant gevoegd.
2.3.
De door appellant overgelegde getuigenverklaringen luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
“Hierbij verklaar ik [naam 4] . Op 3 oktober 2015 jongstleden werd Dhr [naam 1] staande gehouden door Handhavingsambtenaar ik stond als vierde voertuig op de brug toen het gebeurde ik zag ook dat de handhaver [naam 1] Agressief benaderde volgens mij volkomen onterecht want [naam 1] blokkeerde of bellemerde het overige verkeer in geen enkel opzicht en hij stond al helemaal niet als 6e voertuig op de brug zoals de handhaver beweerde ik spreek dit tegen en vele andere chaffeurs die toen in die omgeving reden zagen het allemaal gebeuren volkomen onterecht zoals wel vaker gebeurt door deze handhaver welbekend onder onze taxi chaufféurs als boeman dat zou niet zo moeten zijn als Dhr [naam 3] zich naar behoren zou gedragen en ons op een menselijke manier zou benaderen en vooral nog behandelen.”
“Getuige verklaring Hierbij verklaar ik [naam 5] het volgende. Hierbij verklaar ik [naam 6] het volgende. Op 3 oktober 2015 jongstleden werd Dhr. [naam 1] staande gehouden door Handhavingsambtenaar [naam 3] op verdenking van het volgende feit (er werd volgens Dhr [naam 3] geconstateerd dat Dhr [naam 1] als 6e voertuig stond op de brug aan de utrechtse straat die op dat moment in gebruik was als buffer voor de standplaats Rembrandtsplein. Ik betwist dit omdat ik [naam 5] en een collega ( [naam 6] ) namelijk vrij waren op het moment dat dit gebeurde en wij als taxi-chauffeurs alle taxiregels kennen en alles hebben zien gebeuren. Dhr [naam 1] kwam vanuit de richting Amstel om vervolgens met een u turn de buffer op te rijden op het moment dat dit gebeurde stonden er 4 voertuigen op de brug die aan het wachten waren om de standplaats op te gaan richting het rembrandsplein, Wat Dhr [naam 1] ook duidelijk zag en zijn u-turn afmaakte om vervolgens als 5e voertuig op de brug te gaan staan op het moment dat hij als 5e voertuig stond was er geen enkele sprake van belemmering van het overige verkeer om en rondom de standplaats ook voordat hij de brug op ging was dit het geval niet. Op het moment dat Dhr. [naam 1] als 3 voertuig op de brug stond kwam er een handhavingambtenaar op een motor zijn richting oprijden en sprak hem met een luide en agressieve stem aan en gebaarde hem met een agressieve zwaai om hem te volgen waarna Dhr. [naam 1] geschrokken en verbaasd reageerde en om opheldering vroeg aan de Handhavings ambtenaar Dhr.M [naam 3] , waarna ik Dhr [naam 3] zag wijzen naar de overkant. Dhr . [naam 1] stapte vervolgens in zijn auto en reed langzaam in de richting van de electrische laadplek op de herengracht om vervolgens zijn auto zo veilig mogelijk te parkeren om het overige verkeer niet te belemmeren. Hierna hebben wij onze weg vervolgd naar het rembrandsplein. Ik kwam Dhr. [naam 1] tegen na het weekend waarna ik hem voorstelde om mij als getuige te laten horen samen met mijn collega [naam 6] .Ook heb ik van vele andere chauffeurs gehoord dat Dhr. [naam 3] een agressieve benaderingstechniek gebruikt naar de chauffeurs toe en vandaar dat wij ons hierbij ook willen laten horen d.m.v dit geschrift ,de onrespectvolle manier van deze beëdigde ambtenaar baart ons enorm veel zorgen over het handhavingsbeleid en de handhavende macht van de ambtenaar die hij hiermee geniet volgens mij en vele collega’s volledige machtsmisbruik hierbij verklaar ik [naam 5] en [naam 6] dit geschrift naar waarheid te hebben ingevuld ik hoop op een goede oplossing”
2.4.
Met het primaire besluit heeft verweerder appellant de maatregel van schorsing van zijn Taxxxivergunning voor de duur van één maand opgelegd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat hij op 3 oktober 2015 met zijn rijgedrag de toezichthouder heeft bedreigd en de overige weggebruikers in gevaar heeft gebracht. Hoewel deze twee overtredingen volgens verweerder zouden moeten leiden tot het opleggen van de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden heeft verweerder vanwege het tijdsverloop tussen het voornemen en het primaire besluit volstaan met een schorsing van één maand.
3.1.
Verzoeker heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek strekt tot schorsing van het primaire besluit totdat op zijn bezwaar zal zijn beslist. Verzoeker heeft onder verwijzing naar de door hem overgelegde getuigenverklaringen aangevoerd dat hij geen overtreding heeft begaan zodat verweerder niet bevoegd was hem de in geding zijnde maatregel op te leggen. Hij is door het primaire besluit ernstig in zijn financiële belangen geschaad.
3.2.
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat verzoeker de overtredingen heeft begaan. Gelet hierop was hij bevoegd de in geding zijnde maatregel op te leggen. Verweerder heeft daarbij bij wijze van belangenafweging in aanmerking genomen dat de maatregel niet tot gevolg heeft dat er voor verzoeker als taxichauffeur geen verdienvermogen resteert. Hij kan nog taxivervoer aanbieden op de bel- en contractmarkt en elders in het land. Verder is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden zou moeten worden afgezien.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
In dit geding is de volgende regelgeving van belang.
Taxiverordening Amsterdam 2012
Artikel 2.14 Verplichtingen voor een chauffeur met een Taxxxivergunning
1. De chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning: (..)
d. neemt de veiligheid van de consument en overige personen in acht; (..)
2. Het college bepaalt in nadere regels welke gedragingen en verplichtingen in ieder geval onder de in het eerste lid gestelde eisen vallen. (..)
3. Het college kan in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, nadere eisen stellen aan gedragingen of verplichtingen van een chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning.
Artikel 3.3 Bestuursrechtelijke maatregelen en sancties aan chauffeurs
1. Het college kan overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.12 en 2.14 sanctioneren met:
a. schorsing van de Taxxxivergunning; (..)
3. Bij toepassing van de in het eerste lid genoemde sancties kan het college onder meer rekening houden met:
a. het soort en totaal aantal overtredingen door de chauffeur; (..)
Besluit Nadere regels eisen chauffeurs
Artikel 1 (..)
4. De minimale eisen aan de chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning, als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel d, bepalen in ieder geval dat de chauffeur: (..) g. geen enkele vorm van fysiek geweld of bedreigingen hanteert tegen eenieder; (..)
j. met zijn rijgedrag de consument of andere weggebruikers niet in gevaarlijke situaties brengt of kan brengen. (..)
Nota Handhavingsbeleid Taxiverordening (handhavingsbeleid), met in ‘stappenplan 2’ een schematisch overzicht van de te nemen stappen per overtreding, voor zover hier van belang:
  • De chauffeur hanteert geen enkele vorm van fysiek geweld of bedreiging (Art 1, lid 4, onder g). Sanctie bij 1e overtreding: 1 maand onvoorwaardelijke schorsing.
  • De chauffeur brengt met zijn rijgedrag de consument of andere
weggebruikers niet in gevaarlijke situaties (Art 1, lid 4, onder j). Sanctie bij 1e overtreding: één maand onvoorwaardelijke schorsing.
4.2.
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of verzoeker heeft gehandeld in strijd met artikel 1, vierde lid, aanhef en onder g en j van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verzoeker vanaf de brug met hoge snelheid rakelings langs de verbalisant is gereden en met te hoge snelheid over het kruispunt de Herengracht is opgereden, als vermeld in het hiervoor onder 2.1 weergegeven RVB. Verweerder ziet dit blijkens het primaire besluit als twee overtredingen, te weten het bedreigen van de toezichthouder en het in gevaar brengen van de overige weggebruikers. De overige drie in het RVB genoemde overtredingen zijn niet aan het primaire besluit ten grondslag gelegd en liggen daarom niet ter beoordeling door de voorzieningenrechter voor.
4.3.1.
Verzoeker heeft met betrekking tot de aan de orde zijnde feiten ter zitting nog verklaard dat de verbalisant voor hem stond met de motor en dat hij rustig om hem heen is gereden. Volgens verzoeker kan ter plaatse in principe vanwege de verkeerssituatie niet harder worden gereden dan 5 of 10 km per uur. Van gevaarlijk rijgedrag was geen sprake. Het gebeurde volgens hem in de vroege ochtend van zaterdag 3 oktober.
4.3.2.
Verbalisant [naam 3] heeft ter zitting als getuige onder ede verklaard dat hij, toen verzoeker de bufferplek opgereden was, met zijn motor naast de taxi is gaan staan, terwijl verzoeker in de auto zat. Verzoeker heeft gezegd niets met [naam 3] te maken te hebben. [naam 3] heeft daarop zijn motor anderhalve meter tot twee meter schuin voor het taxivoertuig van verzoeker gezet. Hij is naar verzoeker toegelopen en heeft hem de aanwijzing gegeven “aan de overkant van de straat” te gaan staan met zijn taxi. Hij pakte vervolgens zijn bonnenboekje en toen reed verzoeker weg met hoge snelheid. Verzoeker ging vervolgens de Herengracht op. [naam 3] dacht dat verzoeker zich ging onttrekken aan de aanhouding. Hij heeft geen stopteken gegeven omdat verzoeker uit zichzelf stopte op het oplaadpunt. Dit was in de vroege ochtend van zondag 4 oktober. Omdat zijn dienst op zaterdagavond 3 oktober begon heeft hij die datum abusievelijk in het RVB vermeld.
4.3.3.
Verzoeker heeft de getuigen die de hiervoor onder 2.3 vermelde getuigenverklaringen hebben opgesteld niet meegebracht naar de zitting, zodat de voorzieningenrechter hen niet heeft kunnen horen. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak ziet de voorzieningenrechter ervan af hen op een later tijdstip te horen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de verklaringen over de feiten van verbalisant [naam 3] , verzoeker, en de getuigen van wie hij verklaringen in geding heeft gebracht, op hoofdlijnen met elkaar overeenstemmen, behalve voor zover het de snelheid betreft waarmee verzoeker vanaf de brug langs [naam 3] en vervolgens naar de Herengracht is gereden. De voorzieningenrechter kent op dit punt doorslaggevende betekenis toe aan wat verbalisant [naam 3] , zowel in het RVB als ter zitting, daarover heeft verklaard. Van de juistheid van de inhoud van een op ambtsbelofte opgemaakt RVB en van een ter zitting onder ede afgelegde verklaring van een BOA mag in beginsel worden uitgegaan. Uit het RVB en de verklaring van verbalisant [naam 3] ter zitting blijkt dat verzoeker met een te hoge snelheid dicht langs de verbalisant is gereden en met te hoge snelheid over het kruispunt de Herengracht is opgereden. De omstandigheid dat de verbalisant zich bedreigd voelde door de manier waarop verzoeker langs hem heen reed draagt bij aan het oordeel van de voorzieningenrechter dat in ieder geval sprake moet zijn geweest van gevaarlijk rijgedrag. De voorzieningenrechter stelt vast dat onduidelijkheid bestaat over de datum van de in geding zijnde gebeurtenissen. Of de gebeurtenissen zich op 3 of 4 oktober 2015 hebben afgespeeld kan in het midden blijven, aangezien de datum niet bepalend is voor de beantwoording van de vraag of verzoeker de voor hem geldende regels heeft overtreden.
4.5.
De door verweerder ter zitting voor het eerst in geding gebrachte verklaring van een andere BOA, [naam 7] , betrekt de voorzieningenrechter niet bij de beoordeling, aangezien deze, naar ter zitting is gebleken, pas begin juni 2016 is opgesteld op verzoek van [naam 3] en niet kan worden vastgesteld op grond waarvan deze BOA bijna negen maanden later nog over de gebeurtenissen heeft kunnen verklaren.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat verzoeker in ieder geval gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en dus heeft gehandeld in strijd met artikel 1, vierde lid, aanhef en onder j, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden. Op grond van het handhavingsbeleid van verweerder past bij een eerste overtreding van voormelde bepaling een onvoorwaardelijke schorsing van de Taxxxivergunning voor de duur van één maand.
4.7.
Nu met het primaire besluit een schorsing is opgelegd voor de duur van één maand, kan in dit geding in het midden blijven of naast gevaarlijk rijgedrag ook sprake is geweest van bedreiging, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, aanhef en onder g, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs, omdat het gevaarlijk rijgedrag op zichzelf reeds voldoende grondslag biedt voor de opgelegde schorsing.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder van de hiervoor onder 4.6 genoemde bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken. De door verweerder gemaakte belangenafweging, als hiervoor onder 3.2 vermeld, acht de voorzieningenrechter toereikend. De stelling van verzoeker dat het voor hem, vanwege het feit dat hij een oudere auto heeft, feitelijk niet mogelijk is om zijn diensten aan te bieden op de bel- en contractmarkt en hij buiten Amsterdam op de opstapmarkt geen taxivervoer kan aanbieden omdat hij die markt niet kent, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Dit zijn omstandigheden die in de risicosfeer van verzoeker liggen. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van zijn beleid tot het opleggen van de in geding zijnde maatregel had moeten afzien. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat indien het primaire besluit slechts zou zijn gebaseerd op één overtreding, te weten gevaarlijk rijgedrag, geen matiging van de in verband daarmee op te leggen maatregel tot een periode van minder dan één maand zou hebben plaatsgevonden. Er is geen beleid om een schorsing in tijdsduur te verminderen als de behandeling van het geval langer heeft geduurd dan wenselijk. Omdat in dit geval volgens het handhavingsbeleid (uitgaande van twee overtredingen) in beginsel een schorsing van twee maanden had moeten worden opgelegd, wat gezien de gevolgen voor verzoeker een zware sanctie zou zijn geweest, is mede gezien de lange duur van de procedure in het kader van de belangenafweging de schorsing teruggebracht tot één maand. Als er één overtreding aan de sanctie ten grondslag wordt gelegd is die afweging niet meer van toepassing en geldt onverkort schorsing voor de duur van één maand. Deze afweging komt de voorzieningenrechter niet onevenredig of anderszins rechtens onjuist voor.
4.9.
De voorzieningenrechter is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat er geen grond bestaat om het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening tot schorsing van het primaire besluit toe te wijzen. Naar verwachting zal de met het primaire besluit opgelegde maatregel bij de te nemen beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven, voor zover nodig met een gewijzigde motivering. Het verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016 .
w.g. J.L. Verbeek w.g. J.W.E. Pinckaers