3.2Een tarief dat niet hoger is dan de maximumtarieven in de onderhavige tariefbeschikking kan aan eenieder in rekening worden gebracht. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 3.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht aan (a) de ziektekostenverzekeraar met wie het verhoogde maximumtarief is overeengekomen of (b) de verzekerde ten behoeve van wie een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg is gesloten bij een ziektekostenverzekeraar met wie een zodanig verhoogd maximumtarief schriftelijk is overeengekomen. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 3.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht voor zover een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg tussen de ziektekostenverzekeraar en verzekerde is overeengekomen die de betreffende prestatie omvat.”
Appellant heeft daarbij gewezen op andere vergoedingsvormen zoals Ixorg, waarbij de patiënt niet verzekerd is voor tandheelkundige zorg, maar daarvoor spaart. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat de tariefbeschikking ten onrechte regelt dat max-max tarieven enkel ten aanzien van verzekerde patiënten kunnen worden gehanteerd en niet ten aanzien van patiënten die gekozen hebben voor bekostiging vanuit eigen middelen of via een spaarvorm zoals Ixorg. Die onverzekerde patiënten kunnen daardoor niet gebruik maken van de voorkeursbehandeling en zijn daarmee slechter af dan verzekerde patiënten. Appellant is voorts van mening dat de max-max tarieven kunnen leiden tot oneerlijke concurrentie tussen zorgaanbieders en aanbieders van andere vergoedingsvarianten. Als verweerster de max-max tarieven toch wenst te handhaven, verzoekt appellant om de tariefbeschikking zodanig aan te passen dat ook tandartsen met vormen als Ixorg max-max tarieven kunnen hanteren.
In beroep heeft appellant deze stellingen gehandhaafd. Volgens appellant wordt door de mogelijkheid van max-max tarieven het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt aangetast en is sprake van oneerlijke concurrentie wanneer overheidsgelden worden aangewend om bepaalde behandelingen voor een verzekerde patiënt beter te vergoeden dan voor een onverzekerde patiënt.
12. Verweerster heeft aangevoerd dat bij het introduceren van het max-max tarief, in het belang van de consument, bewust ervoor is gekozen dat de consument niet zelf met de zorgaanbieder een max-max tarief kan afspreken, vanwege het gebrek aan countervailing power.
Verweerster heeft betwist dat de verzekerde patiënt bij toepassing van het max-max tarief een voorkeursbehandeling geniet. Volgens verweerster staat de mogelijkheid dat zorgaanbieders met verzekeraars tarieven afspreken tot 10% boven het reguliere maximumtarief er niet aan in de weg hoe een patiënt de bekostiging van zijn behandelingen regelt. De mogelijkheid van de max-max tarieven is nadrukkelijk bedoeld voor extra’s, zoals het meedoen aan een kwaliteitstraject of certificering van de praktijk. De reguliere maximumtarieven dekken alle kosten die nodig zijn om de zorg kwalitatief verantwoord te leveren en er is geen enkele reden om aan te nemen dat een verzekerde patiënt, wiens verzekeraar max-max tarieven heeft afgesproken, andere zorg krijgt dan een niet-verzekerde patiënt. Volgens verweerster ligt het eerder voor de hand dat niet-verzekerde patiënten profiteren van de extra’s die door de max-max tarieven zijn vergoed.
13. Het College stelt vast dat appellant niet heeft onderbouwd dat de niet-verzekerde patiënt een andere behandeling ontvangt dan de verzekerde patiënt. Dat de toepassing van max-max tarieven zou leiden tot een voorkeursbehandeling voor verzekerde patiënten is niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
14. Ten slotte heeft appellant in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit getuigt van vooringenomenheid, aangezien verweerster keer op keer de kant kiest van de zorgverzekeraars doch zwaar stelling neemt tegen de tandheelkundige beroepsgroep. Ook is appellant van mening dat tijdens de hoorzitting ten onrechte van de zijde van verweerster de opmerking is gemaakt dat hij zijn bezwaren en zorgen met beroepsgroep ANT kan delen. Appellant acht dit ongepast en is van mening dat het lidmaatschap van een beroepsgroep niet het individuele recht kan beperken om op te komen tegen de onderhavige tariefbeschikking.
15. Het College is van oordeel dat uit het door appellant bestreden besluit niet blijkt van vooringenomenheid van verweerster. Verweerster heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom zij de bezwaren van appellant ongegrond heeft verklaard en deze motivering houdt in beroep stand. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerster, zoals appellant stelt, steeds ten onrechte de kant zou kiezen van de zorgverzekeraars.
Ten aanzien van de beroepsgrond die verband houdt met de opmerking die verweerster tijdens de hoorzitting heeft gemaakt, overweegt het College dat uit het verslag van de hoorzitting slechts blijkt dat verweerster appellant heeft aangeraden om zijn bezwaren en zorgen óók met ANT te delen, zodat ANT, in de overleggen die regelmatig tussen verweerster en de diverse beroepsgroepen plaatsvinden, die opmerkingen kan meenemen. Die opmerking laat onverlet dat appellant rechtsmiddelen kan aanwenden tegen besluiten van verweerster. Rechtsmiddelen hebben echter alleen het gewenste effect als zij tot de conclusie leiden dat een besluit geheel of gedeeltelijk onrechtmatig is, terwijl bespreking van opmerkingen ook anderszins tot verandering kan leiden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.