ECLI:NL:CBB:2015:97

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
AWB 14/131
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de onterecht opgelegde dwangsom in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin werd vastgesteld dat hij een dwangsom van € 1.000,- had verbeurd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het primaire besluit, dat op 4 oktober 2013 was genomen, leidde tot de invordering van de dwangsom. De appellant betwistte de overtredingen en stelde dat het toezichtrapport onvolledig was, omdat er geen foto’s van de overtredingen in stal 2 waren gemaakt en de foto’s in het rapport niet gedateerd waren.

Tijdens de zitting op 13 januari 2015 werd het standpunt van de appellant verder toegelicht. De appellant voerde aan dat de omstandigheden in zijn stallen niet in strijd waren met de opgelegde maatregelen en dat de vermeende overtredingen niet konden worden aangetoond. Het College heeft de argumenten van de appellant in overweging genomen en vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd om de overtredingen in stal 2 aan te tonen. De foto’s in het toezichtrapport waren niet alleen ongedateerd, maar ook niet relevant voor de gestelde overtredingen in stal 2.

Het College heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 980,- werden vastgesteld. Het College droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het betaalde griffierecht van € 165,- aan de appellant vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/131
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. B. Smit),
en

de staatssecretaris van economische zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat appellante een dwangsom van € 1.000,-- heeft verbeurd en deze dwangsom ingevorderd.
Bij besluit van 24 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015.
Gemachtigden van partijen zijn ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 15 maart 2013 (referentienummer HH.GWWD.2013-198) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren. Daarbij is de volgende maatregel opgelegd: “
u dient uw dieren op een zodanige wijze te voeren dat de wijze van toediening geen onnodig lijden of schade aan de dieren toebrengt en er geen gevaar voor verontreiniging van het voedsel is. Hiertoe dient u onder andere dagelijks de voergang schoon te maken (oude voerresten te verwijderen).”
Voorts is vermeld dat “
indien bij een volgende controle weer een overtreding wordt geconstateerd, dan verbeurt u een dwangsom van € 1.000,- per overtreding tot een maximum van € 10.000,-.”
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. Appellant heeft geen beroep ingesteld.
Op 29 september 2013 is tijdens een hercontrole op het bedrijf van appellant geconstateerd dat de oplegde maatregel niet is uitgevoerd. Verweerder is daarom overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 1.000,-.
2. Het toezichtrapport van 2 oktober 2013 bevat onder meer de volgende bevindingen:
“ Ik zag verder dat alle 12 runderen, in stal 1, geen voer tot hun beschikking hadden. Ik zag verder dat alle 12 runderen in stal 1, niet de beschikking hadden over voldoende schoon water. Ik zag dat in de waterbak een beetje vies water stond. Dit water was verontreinigd met stro en voerresten. Buiten op het erf stond een ronde baal kuilvoer. Ik heb met de hand wat kuilvoer voor de aanwezige runderen gelegd. Ik zag dat deze erg gulzig gingen vreten.

Ik zag dat overtreder zich niet gehouden had aan de maatregelen van het door Dienst regelingen verstuurde besluit met nummer HH.GWWD.2013.1042

Ik zag in stal 2 dat er 7 runderen werden gehuisvest. Ik zag dat de voergoot sterk verontreinigd was met oude voerresten. Ik zag verder dat de voergoot helemaal vol stond met vies en stinkend water. Ik zag dat enkele waterbakken een lekkage vertoonden. Mogelijk is dit de oorzaak van het stinkende water in de voergoot. Ik heb met een schep het aanwezige voer deels verwijderd. Ik rook en zeg erg vies voer dat er vermoedelijk al enkele dagen lag.
Ik zag dat overtreder zich niet had gehouden aan maatregel 1 van het door Dienst Regelingen verstuurde besluit met nummer HH/GWWD/2013.198”
3. Appellant betwist dat hij niet aan de opgelegde last (met referentienummer HH.GWWD.2013-198) heeft voldaan. Het voer was weliswaar niet droog, maar dat was vanwege een lekkage van de waterleiding. Dat levert volgens appellant geen overtreding op. Uit het rapport van de hercontrole blijkt volgens hem niet dat hij een overtreding heeft begaan. Er zijn bijvoorbeeld geen foto’s van een overtreding in stal 2 gemaakt. Het is daarom niet controleerbaar dat die overtreding daadwerkelijk is begaan. Verder was geen sprake van vervuiling van de voerbakken. De dieren waren gewoon aan het eten.
Verweerder is van mening dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bevindingen in het toezichtrapport van 2 oktober 2013 voor onjuist moeten worden gehouden.
4. Het College stelt vast dat het toezichtrapport van 2 oktober 2013 ziet op twee verschillende besluiten waarbij een last onder dwangsom is opgelegd. Ieder besluit heeft een eigen referentienummer. In het toezichtrapport zijn de gestelde overtredingen uit stal 1 gerelateerd aan de last onder dwangsom met het nummer HH.GWWD.2013.1042. De gestelde overtredingen uit stal 2 zijn gerelateerd aan de last onder dwangsom met het nummer HH/GWWD/2013.198.
In dit geding zijn de overtredingen gepleegd in stal 2 aan de orde. Het bestreden besluit ziet immers alleen op de last onder dwangsom met het nummer HH/GWWD/2013.198.
Het College stelt vervolgens vast dat de foto’s uit de bijlage van het toezichtrapport, blijkens het bovenschrift bij die foto’s, allen zijn gemaakt in stal 1. Het College is van oordeel dat verweerder daardoor onvoldoende heeft aangetoond dat appellant de gestelde overtreding in stal 2 heeft begaan. Daar komt nog bij dat de foto’s behorend bij het toezichtrapport ongedateerd zijn zodat, voor zover de foto’s wel op stal 1 zouden zien, ook niet kan worden vastgesteld op welk moment de overtredingen zijn begaan.
5. Gezien het vorenstaande concludeert het College dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond.
6. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van
mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. N.W.A. Verrijt