Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2015 in de zaak tussen
[naam 1] te [plaats], appellant
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Vast staat dat verweerder de aanvraag van appellant, ondanks de herhaalde herinnering, pas op 3 januari 2014 heeft ontvangen. Dit is meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode. Gelet op de van toepassing zijnde regelgeving, die correct in het bestreden besluit is vermeld en die hiervoor onder 1.3 kort is weergegeven, was verweerder gehouden de aanvraag af te wijzen.
12 april 2013, ECLI: NL:CBB:2013:BZ8132, kan van een kennelijke fout als hiervoor bedoeld, over het algemeen alleen worden gesproken als verweerder met een summier onderzoek bij de ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde. Het College volgt appellant niet in zijn standpunt dat voormelde jurisprudentie ook kan worden toegepast als geen aanvraag is ingediend, in die zin dat het uitblijven van een aanvraag moet worden aangemerkt als een kennelijke fout. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder 2a van de Regeling volgt immers duidelijk dat de bedrijfstoeslag op aanvraag wordt verstrekt. De enkele omstandigheid dat een landbouwer geen aanvraag om bedrijfstoeslag indient hoeft naar het oordeel van het College door verweerder niet als een kennelijke vergissing te worden beschouwd.